n.
A fdeel.
I. Hoofdstuk.
Hef oogluikend
lies.
* Membra-
na mfiitans
De Hoenderen en anderen van deezen Rang j
gebruiken hunnen Bek, waar Van de Bovenkaak
met haare holte fluit over de Onderkaak, als
een Kraauwel om iets naar zig te haaien en op te
zamelen. Voorts zyn de Duiven , Leeurik-
ken, Spreeuwen, Lyfters, Kwikrtaarten, Vinken
, Putters, Cysjes en ’t meefle andere;Zin-
gend Gevogelte, ’t welk door L inNasusgebragt
wordt tot den Rang der Müsschen, met een
Bek voorzien, dien zy als een Nyptang kunnen
bezigen, zo wel totheteeten Van Vrugten, Be-
Cën en Zaaden, als van allerley Infckten en
Wormen. Van hunne behendigheid, in 'tpellen
der Zaaden, heb ik reeds gefproken (*).
In de Viervoetige Dieren vindt men, boven
en behalve de twee Oogleden, nog een derde,
’t welk het Oogluikend Vlies genoemd wordt,
dienende, o f om hunne Oogen te befchermen
voor uitwendige beledigingen, o f om de Vuiligheid,
welke daar by geval in komt, ’er uit
te veegen ; dewyl zy geen Handen hébben, ge*
lyk w y , om de Oogen te wryven. In die beide
opzigten hadt het Gedierte dit Vlies dubbel
noodig, en de wyze Schepper, alles toebrengende
wat ten nutte der Schepzelen ftrekken
kan, heeft het ’er niet aan onthouden. In de
Vogelen fchynt het inzonderheid te dienen,
om de Oogen, die geduurig door het Vogt def'
Traanklieren worden befproeid, van de overmaat
(*} Bladz. 37. hier voor.
maat van dit Vogt te bevryden. Het beweegt jf,
zig op een konflige manier, zynde zeer dun en Afdeel»
fvn van ueweefzel, halfmaanswys van gedaan- ü°ufq-
te. Het is een foort van Gordyn, dat opgehaald
en neergelaten kan worden; hebbende
een zyner enden aan ’t bovenfte van den B o l,
onbeweeglyk, terwyl het andere end vry is en
vaft aan een Snaar, behoorende tot een der
Spieren, waar van ik nu fpreeken zal.
Twee Spieren vindt men boven ’t agterfte
van den Oogbol geplaatft, de eene boven, de
andere onder, zynde de onderfte zwakll. Dee-
z e , naar de Gezigtzenuw loopende, brengt een
ronde fyne Pees voort, welke naby deeze Zenuw
een Katrol ontmoet, behoorende totdean-
dere Spier, die boven den Bol geplaatft is ,
welke, tot aan de Gezigtzenuw gevorderd zynde,
eene Pees voortbrengt, die doorboord is,
om de kleine Snaar te ontvangen, waar aan zy
tot een Katrol dient. Deeze Snaar, terug
keerende naar den beweeglyken hoek van het
Gordyn, maakt een bogt over de Gezigtzenuw.
Om nu wel te verklaaren, hoe dit Gordyn opgehaald
worde, ftaat in de eerfte plaats te waar-
neemen, dat het een grooten weg moet afleggen
om het Oog te bedekken ; ten anderen, dat,
hoe langer een Spier z y , hoe meer dezelvezig
in ftaat bevinde tot een groote inkorting, ’c
gene maakt, dat het deel, aan ’t welke zy gehegt
i s , een groote ruimte kan doorloopen: nog-
thans heeft de Spier, die het Gordyn moet op-
1. DEkl, IV, Stuk. tl'ek -