XI.
Hoofd.
STUK.
Gaay.
314
kromd. Hy geeft aan deezen V o g e l, die ge-
meenlyk, by de Schryvers, Eikel-Aakfter geheten
wordt, den naam van Gaay, in ’tLatyn
Garrulus., welke hem van de hedendaagfchen
gegeven wordt', zoGesnerus meldt. DeSpaan-
fchen noemen hem Gayo, de Italiaanen Ghian-
daia, de Eogelfchen Jay. In 'tHoogduitfch geeft
men ’er den naam aan, van Haer, Haetzler,
Holtz-Scbreyer, Eicken-Heker, Nusz-Hecker en
Hoeker. W y noemen hem Vlaamfcbe Gaay.
De meeften der gemelde Naamen zyn , ge-
lyk blykbaar i s , o f van het Geluid, dat deeze
Vogel maakt, afkomftig, o f van het Voedzel
dat hy nuttigt en van zyne Verblyfplaats. Immers
de Gaaijen, in Kooijen gehouden, kunnen
klappen en fluiten geleerd worden; ja men
kanze het Geluid van byna alle Vogelen doen
nabootfen, en, in ’t wilde, maaken zy een vry
aangenaamen Galm, die door de Boflchen klinkt,
Z y onthouden zig meeft in de Eikenboomen ,
en derzelver Vrugten zyn hunne gewoonlyke
Spyze, doch in de Voorzomer eeten zy ook
Boonen en Erwten, die nog groen zyn , uit de
Haauwen, en beminnen de Kerfen zeer.
Z y verzamelen Eikels, tor Winter*Provifie, en
hun Keelgat is zo wydj dat zy die geheel kunnen
doorflokken. ’t Getal hunner Eijeren is
vier o f v y f . Men vindtze door geheel Europa.
De Gaay is een der fraaiften .van onze in-
landfche Vogelen, ten opzigt van de kleur, die
over ’t Lyfgraauvvagtig rood is, met een zwarte
vlak
vlak aan den Kop wederzyds; doch inzonderheid II,
aan de Wieken uitmunt, doordien dezelven ge- ™EEI*
dekt zyn met blaauwe Vederen, die zig als met Hoofd_
witte en zwarte dwarsftreepjes vertoonen. De stuk.
Staartpennen zyn ten grootften deele zwart. Gaay,
Zyn Pluimagie is zo zagt als Zyde, en hy kan
de lange Vederen, die op den Kop z yn , als
een Kuif opzetten, Hy is wat kleiner dan een
Aakfter.
B risson fpreekt van een geheel mttenGaay, Witte,
waar hy op‘volgen laat den Gaay van Cayenne,
die van boven bleek-Violet is , van onderen wit;
de Kop van voorcn en de Hals van onderen
zwart; drie witte Vlakken wederzyds aan den
Kop ; de Staartpennen aan de tippen wit. Deeze
is nagenoeg van grootte, zegt h y , als onze
Gaay; doch de bruine van Kanada, welke
hy ’er op volgen laat, een weinig kleiner. Ik
geef van deezen laatften de Afbeelding, zoals
dezelve naar een opgezetten Vogel, in het Kabinet
van R eaümur , is gemaakt.
Deeze is, van ’t end van den Bek tot aan ’ t Bruine van
uiterfte van de Staart, maar tien Duimen lang, p| x x x iv .
en, tot aan de punten der Nagelen , agt Dui- Fig. 3.
men. Hy heeft een Staart van v y f en een Bek
van één Duim: des, voor de geheele Iangte
van ’t L y f , flegts vier Duimen overlchiet; daar
het L y f van den gemeenen Gaay ongevaar zes
Duim lang is. De Kop is zwartagtig biuin,
de Hals witagtig. Voor ’t overige is de kleur
1. Duel, IV. Stuk. bruin,