I I . Meswyze Kegelvorming heeft, regt, uit gerekt,
A f d e e l . zeer gaaf: de Bovenkaak wat Romp: de Tong
XVIII. vezelswvze aan de Kant ingefneeden. B r i s s o n
s t u k , zegt alleen, dat hy den Bek Wigvormig heeft,
en drie Vingeren voor, één agter. Om dit ee-
pige verfchil wordt ’er by hem zelfs een by-
zondere Rang van gemaakt, die niets bevat dan
het Geflagt der Blaauwfpechten.
Soorten, L inn^eus heeft maar ééne Soort, dievaphem
genoemd wordt de Europifcbe, Blaauwfpecht;
waar toe hy de twee Verfcheidenheden betrekt
van zwart- en bruinkoppige Blaauwfpecht, die
door C atesby onder de Karolinifche Vogelen
zyn opgetekend,
I* ( i ) Blaauwfpecht met zwarte Staarïpemen, de
Enropifche. ™eï zydelingfcbe beneden aan de tippen wit.
PI. XXXV«
Fig. io . ' Deeze Vogel onthoudt zig in Europa. Hy
leeft op de wyze der Spechten, klimmende of
kruipende langs de Stammen der Boomen op , en
haaiende Rupfen o f Wormen van onder de BaR;
doch bovendien eet hy ook Nooten, die hy op
dergelyke manier als de Nootekraaker aan Rukken
breekt of hakt, met zynen Rerken, fcher-
pen Bek. Verwonderlyk is de Kond , die hy
ge-
Ii) Sitta Re&ricibus nigris; lateralibus quatuor infra a-
picem albis. Faun. Suec. 182. Syfl. N a t . Gen. 55’. Sitta
f. Picus cinereus G i s n . ^A r > 711. Aldr. Ornitb. 1.12.
G. 38. W il l . Ornitb. 98. T. 33. Raj. ^ v.4 7 . Alb.
II. p. 27. T. 28. F risch. d s iv . 4. T. 39. f- 2. Sitta.
Capite nigro & Sitta Capite fusco. C a t l s b , C a ro l. p,
22. X. 22.
g e b r u i k t in het toeRryken van den ingang van n.
zyn Neft, dat hy in Gaten van Boomen maakt, Afdeeu
met Kley , laatende alleenlyk een kleine ope- J J J J *
ning , om ’er in en uit te komen. Hy is ookSTUS;
in het opvoeden van zyne Jongen zeer zorgvuldig
en tevens zeer levehdig en werkzaam. Het
Mannetje maakt in ’t Vooïjaar zeker Geluid*
dat naar guiric, guiric gelykt, eh men wil dat
hy daar mede het Wyfje roept. Zo dra de
Jongen zyn opgevöed, fcheidt het Paar zig van
elkander en ieder gaat zyns wegs.
De Blaauwfpecht is ongevaar van grootte als
een Leeurik: de kleur van boven Afchgraaüw
o f blaauwagtig, van onderen bleek*ros , meteen
zwarte flreep over de Oogen heen, de Keel en
Wangen witagtig. De Neusgaten zyn bedekt
met kleine, Ry ve, zwarte Veertjes, die vöor-
waards gekeerd Raan. De groote Slagpennen
zyn bruin , met wit gerand; zo ook de Dekvederen
; ende Staartpennen zwart, doch de zy-
deliDgfe met witte tippen: de Bek Loodkleurig,
de Pooten grys.
De Kanadafche, welke van B risson uit het Ka- Kleine A-
binet van R eaumur wordt befchreeven en afge- ™^'kaan'
beeld , verfchilt naauwlyks van den Europifchen,
dan doordien hy veel kleiner i s ; zo dat het wel
die verfcheidenheid kon zyn, waar van de Ouden
fpreeken onder dennaam van kleinen Blaauwfpecht.
Even ’t zelfde heeft plaats met de Kar
rolinifche van C atesby , die nog kleiner zyü doch
tevens van kleur eenigermaate verfchillende. Im-
1-Deei, IV. STUK. niei'S#