m
A fdeel.
XII.
Hoofd.
STUK.
in.
Orishtf,
Wielewaal.
in zyn Samenftel geplaacft. Hy onthoudt zig
in Ethiopië. Het Wyfje is blaauwagtig zwart.
(3) Scharlaar, die geel is, mei de Wieken en
Staart zwart.
Veelerley Naamen voert deeze Vogel by de
Autheuren. Gesnerus noemde hem reeds O-
riolus, welke naam van zyn G'efchreeuw af kom-
flig fchynt te zyn, zo wel als de Franfche Lo-
riot, als ook de Spaanfche Oroyendola. De Ita-
liaanen noemen hem, in ’t algemeen, Oriolo;
doch by Bononie heet hy Galbedro of Regalbu-
lo , gelyk hem A ldro vandus Galbula noemt,
willende dat hy ook de Chloreus van Aristote-
les z y , en de Icterus of Galgulus van Plinius.
De Venetiaanen noemen hem Becquafigo, hem
dus verwarrende met den Vygen eeter o f Fice-
difia. Van Klein en Frisch wordt hy geels o f
Goud-Lyjlei' getyteld, en de Heer Brisson plaat ft
hem in ’t Geflagt der Lylteren; gelyk men hem
o o k , in Nederland , plagt te noemen Goud-
Merel en in Brabant Oly - Merel. Sommige
Duitfchers heeten hem Kerfendiefy doch dc alge*
(3) Coracias flara, Alis Caudaque nigris. Syfl. Nat.
X. Ampelis flava, Artibus nigris, Reótrlcibus quinqueex-
terioribus retrorfum fiavis. ^Acl. Stockh 1750. p. 127.
T. 3. f. i- Oriolus. G esn. ^Av . . . . Galbula. A ldr.
Om 8^4. T. 857, 848. Galbula Benghalenfis. Eow.
^Av. 185". T. iÊf. Picus nidum fufpendens Will.
Om T 36 f. 6. T. 38. f. 4. Jonst. ^Av. 112. T. 41.
f. 8. R'aj. ^Av. 68, Flava avis Benghalenfis. Al».
3 p. 19. T. 20.
semeene Naam i s , Wüwol, Weidwal of Wül il .
dewal, by de Switzers Witteualch, by de En- ™
gelfchcn Widwol ; by ons, in navolging van
hun, Wielewaal. stuil,
LtNNiEUS, die zulk een Vogel uit Finland
kreeg, oordeelde, in ’t jaari75°> hem te moe-
ten plaatzen in ’t Geflagt van de Ampehs o f
Beemer, anders Zyde-Staart genaamd (* ), dia
thans van hem onder de Klaauwieren gerekend
wordt. Men vindt den Wielewaal zo wel in Afia
als in Europa, en meer in de Ooltelyke Landen
; weshalve h y , van Albin , geele Bengaals
e Vogel, en van E dwards, Galbula Benghalenfis
geheten wordt. Hy komt met menigvuldig
voor in de Noordelyke deelen van Europa
en"het is een Trekvogel, zo deSchryvers aan-
merken; die tegen den Winter Zuidwaards ver-
' huilt, komende in ’ t vroege Voorjaar weder in
Italië, Vrankryk en Duitfchland aan, alwaar de
Boeren niet ongaarne hem hooren roepen Corn-
pere Loriot; als verzekerd zynde, dat men dan
geen Ryp of Vorft meer te verwagten heeft.
Hy heeft een fchel geluid en zyn fluiten woidt
als een voorteken van Regen aangemerkt.
Meelt is deeze Vogel aanmerkelyk, van wegen
de zonderlinge Eigenfchap , die hy heeft,
om een hangend Nelt te maaken tuflchen twee
takken van Boomen, als een foort van Muts of
Zak, famengefteld uit Werk , Scroo, Mos en
Hair:
D) Zié Stokholmfe r * rbw U l.XII. Deel iJJQ- P -133*
j .Deïi, IV. Sivk,