zeven Eijeren in eens uitbroedt. In de Noor-
delykfte deelen, zelfs, fchynt hy niet gevonden
te worden. De Bek is nagenoeg twee Duimen
lang, daar het L y f de langte heeft van geen vier
Duimen. Van boven is de kleur donker-groen,
van onderen ros: op rc midden van de Rug en
aan de Stuit blaauwagtig Zee-groen: de Kop en
’ t bovenfte van den Halszyn metblaauwe Vlak-,
ken overdwars getekend: aan den Kop is we-
derzyds een rofie Vlak: de boven Ite Dekvederen
der Wieken zyn donker-blaauw, met hel-
derer blaauw geftippeld: de Staartpennen van
boven blaauw, van onderen bruin. De Bek is
zwart, doch aan de hoeken witagtig en van binnen
Saffraan-geel: de Pooten zyn rood, de Nagelen
zwart.
Dus wordt onze Ysvogel, uit het Kabinet van
R eaumor , door den Heer Brisson befchree-
ven. Ray merkt aan, dat de Staart maar anderhalf
Duim lang en de Pooten by uitftek kort
zyn. Het maakzel der Voeten, zegt h y , is in
deeze Vogel zonderling. Van den buitènften
Vinger, naamelyk, zyn drie Leden aan den
middelften gehegt, van den binnenften maai
één. Deeze is kleinfl: en de helft korter dan
de middelfte, aan welken- de buitenfte omtrent
gelyk is, en de agterfte een weinig grootcr dan
de binnenfte. De Maag is groot en w yd , even
als in de Vleefch-eetende Vogelen, vol Vifch-
beentjes en Schubben, die de Vogel, zo 't
fchynt, op de wyze der Roofvogelen uitwerpt.
Hier
Hier kan het van daan komen, dat zyn Nefl:
ten deele beftaat uit Vifchgraaten. Afdeel.
Men geeft voor, dat een Ysvogeltje, aan zyn XIX.
T, , , TV J- t l r- J Hoofd- Bek opgehangen met een Draadje, voor Wmd-STUK-
wyzer of Weerhaan kan dienen; dewyl het den Gebruik.
Buik altyd naar den Wyad keert: doch dit zal
ook plaats hebben in andere gedroogde Vogeltjes.
’t Schynt dat z y , in die Raat, onbederf-
lyk z y n , en mooglyk is de taayheid o f droogte
van hun Vleefch oorzaak, dat de Landlieden
, fchoon zy ’er een menigte van komen te
vangen by ’t fnyden van het R ie t, ’er geen gebruik
van maaken tot Spyze. Veelal worden
z y , wegens de Schoonheid van hunne Vederen,
die door de dood niet vermindert, als iets raars
bewaard.
(2) Tsvogel met een korte Staart, de Rug II.
blaauw, den Buik geel, de Kop en Stuit Geraagde
paarfch, de Keel en Nek wit van kleur.
Deeze wordt van Albin enkel de Bengaal-
fcbe Ysvogel geheten : Brisson noemt hem de
gekraagde van Bengale, alwaar de woonplaats
is. In grootte komt hy met den Europifchen
overeen. Hy heeft op den Kop een geele Vlak
en om den Hals een witte Kraag. De Slagpennen
zyn grys-Afchgraauw: de Staartpennen van
bo-
(2) Alcedo brachyura , Dorfo c.ceruleo, Abdomine
luteo, Capite Uropygioque purpureo , Gnla Ntfchaqiic
aibis. Syft. Nat. X. AlcedoBenghalenfis A lb. .A v .lV t,
p 28. T. 29.