V II..
Hoofd.
STUK.
230 B ï S C H R Y V I N G
PE T ITE S PER RU CH E S , of PA R K IE T J
E S , zejlien.
81. Brafiliaanfch Parkietje.
82. Roodkoppig van Brafil.
83. Blaauwgattig vanBrafil
( 37>
84. Mal aks Parkietje.
85. Guineefch (35).
86. Indiaanfch. (36).
87. Parkietje van dePhilippynfche
Eilanden.
88. Van Madagaskar.
89. MeteengeeleKeel,
90. Geelkoppig van
BraVïl.
91. Geel Parkietje van
Braffl.
92. Parkietje van Senegal.
93. Bruin van Brafil.
94. Gekuifd.
95. Gekuifd vanMexiko.
97. Goudwiekje.
Kenraer- De byzondere Kenmerken van dit Geflagt
van Vogelen z y n , volgens B risson ; dat zy
vier Vingeren hebben j ongeyliesd, twee voor,
twee agter: allen omtrent tot den wortel toe
van één gefcheiden: de Dyën gevederd , cot
aan de Schenkels: den Bek kort, haakswyze,
van boven rond, dikker dan breed. Volgens
L inïoéus is de Bek krom, de g 0venkaak be-
weeghyk, met Wafch voorzien: de Tong Vlee-
zig , ftomp, ongefplitft: de voor- Vingeren en
agter-Vingeren, ieder twee.
Soorten Uit de gemelde Onderfcheiding blykt, dat
v a n L i k - ^ r a >s en parkieten zouden moeten begree-
pen zyn in de eerfte Afdeeling van L innzeus ,
welke de langflaartigen bevat; de Kakatoes,
Lorys, Pappegaaijen en Parkietjes, in de laat-
fte , naamelyk onder de kortftaartige. Dit heeft
cols
VAN DE PAPPEGAAI JEN. 23 r
ook nagenoeg plaats, volgens het Aanhangfel
van ’t Werk van den Franfchen Heer, alwaar
onder 37 Soorten, die de Sweedfche Hoog-
leeraar heeft, van de 15 ‘der langflaartigen drie
tot de Ara’s betrokken worden en negen tot de
Parkieten: van de 22 der Kortflaartigen , twee
tot de Kakatoes, vier tot de Lorys, twaalf tot
de Pappegaaijen en drie tot de Parkietjes. Dit
maakt te lamen 33 Soorten: zo dat ’er flegts
vier overfchieten, naamelyk drie onder de eerfte
Afdeeling, die volgens B risson tot de Pappegaaijen
behoorcn, niet tegenftaande L innarjs
dezelven onder de Langflaartigen telt: te wee-
ten zyn 3. 4. en 15. Soort, en de 29, dat
een kortftaartige Blaauwkop is, die veel fchynt
overeen te komen met de Indifche Pappegaay,
Nomm. 9 6 , van Brisson uit E dwards ontleend.
’t Verfchil , derhalven, tuflchen- deeze twee
Autheuren, is in dit Geflagt van Vogelen niet
groot, en beftaat voornaamelyk daar in, dat
de Franfchman omtrent driemaal zo veel Soorten
of Verfcheidenheden heeft; doch daar over
zal niemand zig verwonderen. Ook heb ik deeze
L y ft , als de kompleetfle dien men ooit gehad
heeft van deeze Vogelen, hier in gevoegd,
en tuflchen haakjes ( ) aangeweezen, welke Soorten
van L inn^eus met die van B risson over-
eenkomftig zyn. Eer ik tot de befchryving der
gemelde Soorten overgaa , zal ik van de al.
gemeene Eigenfchappen der Pappegaaijen
fpreeken.
; !
1
1 .1 1
I. De si. IV. SiuK, E 4 De
!l ; i: