W m
W J | | | 4 4 E i g e n s c h a p p e n
H 1 1
p i I I
i i ; 1
Ik zen : hy breekt en kraakt de Pitten van veele
A fdeel. Vrugten. Ook is ’t , in deeze Vogel, zeer op-
I .Hoofd- merkelyk, dat weezentlyk het endvandeTong
door hem gebruikt worde , om het gene hard is
te ftuuwen onder het bovenfte deel van den
m 1
H 1 l l i i i
Bek, ten einde het vervolgens aan de zyden
gebragt worde , om het klein te maaken ,
p p eer hy het inflokke. Verder komt hier ook te
P I l i l M l pas, dat de Pappegaaijen het Voedzel, ’t welk
■ i i zy ingezwolgen hepben , weder in den Bek
doen komen, om het te kaauwen ; weshalve zy
B I I
geteld kunnen worden onder de herkaauwende
Dieren. Even ’t zelfde wordt, van de Reigers
verhaald, die de Moffelen, welken zy hebben
ingeflokt, na dat dezelven door de broeijing
s open gegaan waren, weder zouden uitbraaken,
B i om zig te voeden met derzelver Vleefch.
I j p I I
De Bek van Ik moeft niet vergeeten, dat de Haak, die
andere Vo- ^ encj van j en gek: der Rpofvogelen is, in
geien»
fommigen ook dient om zig aan op te hangen en
over te brengen van de eene naar de andere
p i plaats. Sommige Vogelen, gelyk de Aakfters
B S i i en die tot deezen Rang behooren,. hebben een
ll^lj 1 II lljl Bek als een Beitel, om, het gene zy breekep
M ! I .willen , met geweld aan ftukken te ftaan. Zy
m *! 1 1 1 bedienen zig daar van' zo wel tot het eeten van
Vleefch, als van Graanen en Vrugten. De zo-
I j 1
danigen, die Gras, Kroos of andere Waterplan-
ten^eeten , gelyk de Zwaanen, Ganzen, Eep-
den en dergelyken, hebben denBekwederzyds
^ 1 1 l i l
met inkeepingen,' getand, op de wyze van een
m H i Rasp s
l i l
Rasp, en dit Helt hun niet alleen totaanvatting
en vafthouding tvan die glibberige Kruiden in Afdeel.
ftaat, maar ook den Bek te gebruiken als een I- H°öfd-
foort van Teems , om het Water, dat zy anders
te veel in ’t L y f zouden krygen, te laaten uit-*
zyperen. Eenigen , gelyk de Duikers en
Meeuwen, bedienen zig van hunnen Bek om
hunne Prooy, die in Vifchjes beftaat, te vatten.
In zekere Vogel, genaamd Fiber, zyn het geen
enkele inkeepingen, maar waarc Tanden, lang,
puntig en naar agteren omgekromd (*): zodat
deeze een uitzondering fchynt te maakenin den
algemeenen Regel, dat de Vogelen met geene
Tanden zyn voorzien.
Niet minder dienft hebben zodanige Vogelen,
die men thans, wegens de langte hunner Pooten,
Steltloopers noemt , van de zonderlinge
langte hunnes Beks, welke hun in ftaat fielt, niet
om denzelven als een Stokje om te peilen te gebruiken;
’t welk inderdaad belachlyk zoude
zyn, dewyl zy dikwils met de Pooten op den
Grond der Slooten en Moeraffen ftaan, wanneer
zy dus van hunnen Bek gebruik maaken ;
maar om te voelen naar hunne prooy, die meeftal
beftaat in Aaltjes, welken door de Modder kruipen
; o f liever alleen maar om die Dieren op
te zoeken en te vatten, na dat zy derzelver
gewemel aan hunne Pooten gevoeld hebben.
De
(*) Du Vernev, Otuyret Paris *76».
Tom. II. p, 449.
I. f i l u , IV. Stuk,