II. voor het Rietje o f Tongetje in de Schalmey
A fdeel, verftrekken, en in de Kraanvogelen bevindt zig
sto °0FD ^et P^aai:s vai:> aan het begin tezyn
van het Speeltuig in de Keel, aan deszelfs end
in de Borft. Dus zou van deeze Dieren met meer
reden gezegd kunnen worden , dat zy met den
Buik fpreeken; dan dit van fommige Menfchen
gezegd is : want zulks is geheel valfch, gelyk
men weet: zodanige Menfchen doen niets anders,
dan hunne Stem dof te maaken, en, als
’t ware, te fmooren; zo dat dezelve fchynt
voort te komen uit de holligheid des Buiks. Iets
dergelyks, nu, heeft in de gemelde Vogelen
plaats.
Verfcheide Proefneemingen dienen tot betoog
, van die zonderlinge manier van Stem , welke de
Ganzen en Eenden ook eigen is. De Lugtpyp
digt gebonden hebbende onder het Strotten*
hoofd, maakt men ’er een opening in beneden het
bindzel; zo dat de Vogel egter Adem haaien
kan, die zulks doet als gewoonlyk, en een Ge;
luid ge e ft, gelyk aan ’t gene hy te vooren maak*
te. Even ’t zelfde gebeurt, indfen men aan eén
dooden Vogel, daar de Lugtpyp geheel is afge*
fcheiden van den Hals, de Longen fterk op*
blaaft en vervolgens de Borft te famen drukt:
want dan wórdt byna het zelfde Geluid gehoord,
als de Vogel maakte , toen hy levendig was.
Zulks openbaart zig nóg duidelyker, wanneer
men blaaft door het end van eene Lugtpyp,
die geheel is afgefneeden van den Vogel.
D £ R. V o G E ï . E N. 31
Het zonderlinge maakzel van dit gedeelte der jr
Lugtpyp, benevens de toeftel van Spieren die AraEèfe,
men daar vindt, zyn overtuigendfte bewyzen, LHoofd-
. , „ „ STUK.
dat hetzelve tot vorming van de Stem diene.
Zulks wordt nog blykbaarder gemaakt, door de
gemelde bogten als van een Waldhoorn, d ie , in
de Kraanvogelen, onmiddelyk boven de inwendige
Lugtlpleet geplaatft zyn, welker gebruik
men zeer moeielyk begrypen zoude kunnen,
indien de Stem alleenlyk door het Strottenhoofd
, dat in de Keel is , geformeerd werde.
Miiïchien dient de langte van deeze Buis, geholpen
door de wydte van de Lugtfpleet, tot
het grover maaken van de Stem; terwyl de
wydte van de Lugtpyp binnen ’t Borftbeen,
door middel van de Beenige Wanden, daar zy
tegen ftuit, aan deeze zwaare Stem eenfterker
weerklank geeft (*).
Schoon nu deeze Stem der Vogelen, in ver
de meeften, niet is dan een louter Gelchreeuw,
Geroep, Getier, Kwaaken, Klokken, Kirren,
Fluiten , Piepen o f Kweelen ; zo is zy doch,
in veelen, zeer geregeld en eenpaarig, drukkende
byna verftaanbaare Woorden uit, gelyk in
de Koekoek, Kievit; in anderen naar de om-
ftandigheden veranderlyk, ’t zy omMinnefpeï,
Vreugde, Smerte, A n g fto fS p y t, Uit te drukken;
't zy om elkander te roepen, te waaf-
Ichotr-
(*) Oeirvres ^Anatomiques de Mr. du Vïrnev. Pari*
1761. Tom. II. p. ior. Zie ook de Uitgtsegte Ptrhaa-
iW. V. Deid. Wadz, 52 j.
I‘, D is a . IV . Stuk.