V.
Hoofd
'§tuk.
Woonplaats.
184
plaats onder de Uilen bekleedt, is zo dik gepluimd,
dat hy zig niet kleiner dan een Gans
vertoont. Egter is de langte maar één Voet
en tien Duimen, de hoogte drie Duimen minder:
de Staart is tien Duimen lang, de Bek twee
Duimen. De enden der uitgefpreide Vlerken
komen ongevaar v y f Voeten van elkander. Van
boven is de kleur uit Goudgeel, ros- en zwart-
agtig gemengeld, van onderen ros, met zwart
overlangs en dwars geftreept: de Staartpennen
zyn inwaards , by den wortel, Goudgeel, ook
met zwartagtige dwarsftreepen. De Schenkels
en Voeten zyn met een dikke Huid, omtrent
gelyk de Haazenpooten, overtoogen.
Deeze groote Hoorn-Uilen onthouden z ig ,
hier en daar, door geheel Europa, op Bergag-
tige Plaatfen en in groote Wilderniflen, maa-
kende hun Nefl in de Kloven der Steenrotfen
o f in het vervallen Muurwerk en Gaten van oude
Kafteelen , Sloten en Toorens. Dergelyke
Uilen zyn in de Alpifche Bergen van Switzer-
land niet ongemeen. Men vindtze ook in
Duïtfchland , van waar de Hertog van Cum-
berland, in ’t jaar 1748, !er een mede in Engeland
bragt, onder ander zeldzaam Gedierte,
dat aan zyne Hoogheid door de Keizerinne, Koningin
van Hongaric en Bohemen , was pre-
fent gedaan. Deeze Uil was zo groot als een
Arend, en hadt Hoornen, van vier o f vy f Duim
laDg, pp den Kop. F risch kreeg ’er ook ee,
nen, van ontzaglyke grootte, naar welken de
Afbeelding van den Schuifuit by hem gemaakt
is, die als de belle wordt aangemerkt, ten op • Afdeel.
zigt van den gemeenen of Europifchen. ^ ^
In de Verzameling van de Keizerlyke Aka- stuk.
demie der Natuur-onderzoekeren wordt, door Zeldzaame
den Heer T. de MüRALTo,de uit- en inwendi- Swnzerfche.
ge befchryving gegeven van een zeldzaamen
U il , die by Zurich was gevangen ( f) . Deez’
hadt den Bek puntig, en met twee openin-
gen, als Neusgaten, doorboord; zyn Gogen waren
groot, zeer diep in de hollen ftaande en
met groote Oogleden gedekt, niet alleen, maar
ook met gevederde Kringen omringd. Agter
deeze Kringen zag men, wederzyds, de Oorgaten,
met halfmaanswyze Oorlappen gefloo-
ten, en , deeze wegneemende, openbaarde zig
het Trommelvlies in zyn Beenige ring gevat.
De Veders waren agter de Ooren omgeboogen,
ten einde het Gehoor niet hinderlyk te zyn ,
zynde niet gekruld als die der Wenkbraauwcn,
maar veel breeder en grootcr, zo dat zy zig
verhieven boven de anderen. Z y waren geel-
agtig rood en die der Wenkbraauwcn wit. Op
de rug hadden de Pluimen een hemelsblaauwe
kleur, zynde met Oogen als die der Paauwen:
de Staart en Wieken waren met drie o f vier
graauwe Streepen getekend, zynde bleek van
grond. Aan den Buik was de Vogel wit, hebbende
alleenlyk, hier en daar, zwarte flippen.
Zyne
(f) Ephemer. Natur* Curies.Dcc. II, Aan,1682. Obs 52«
I. Dsei,. IV. Stuk, M J