XVII.
Hoofd-
■' STUK.
XI.
hdedius.
Middelbaare.
rojjo getyteld, wegens zyn roode kleur aan den
Aars , van de Sweeden Gyllenrenna: men noemt
hem in Engeland ook Witwall; doch gemeen-
lyk de groote gevlakte, in Duitfchland Bunt-
Specht.
In grootte komt hy den Merel zeer naby, of
gaat dien zelfs te boven; zo dat hy veel kleiner
is dan de groene Specht. Hy is van boven
zwart, van onderen rosagtig grys, aan t on-
derfte van den Buik rood. Een zwarte Band
ftrekt zig , wederzyds, van de hoeken des Beks
langs den Hals uit, tot op de Borft. De Staart-
pennen zyn zwart, doch de drie buitenften,
aan beide zyden, met rosagtig vuil-wit getipt,
overdwars met zwarte Streepen. Het Mannetje
heeft niets roods aan het Agterhoofd, daar
het Wyfje een roode ftreep heeft.
( n ) Specht, die wit en zwart bont is, met
den Aars en top van ’ t Hoofd rood.
B risson noemt deezen, eenvoudig, de bonte
Specht: want hy is maar weinig kleiner dan de
voorgaande, daar hy gemeenlyk onder huishoudt.
Ook hebben verfcheide Autheuren hem groote
bonte Specht genoemd, in onderfcheiding van
den
(j i ) picus albo nigroque varius, Ano Verticeque m-
bris. Syft. Nat. X. Picus a!bo nigroque varius, Redtrici-
bqs tribus lateralibns apice albo variegatis. Faun. Suec. 82.
Picus varius minor. G esn. ^/Lv . 708. A ld r . Om. 1. *2.
o WiLL. Otnith. 92.T. 2E. Raj. 43. HasseLq;
h . 42.
don allerkleinften. Hy voert in Vrankryk den Ii,
naam van Epeifche o f Cul rouge en Pic rouge , in
Engeland dien van Franfche Specht o f Hick-
wall; de Switzers noemen hem Aakjler-Specht, stuk,
en fommige Duitfchers Jjfeis-Specht, dat is witte
Specht.
Van deezen, in ’t byzonder, getuigt Rajus,
dat hy met zyn Bek in een fcheur van een Boom
te fteeken, en zeer fnel heen en weer te be-
weegen, of door dikwils te kloppen, een helder
kraakend Geluid maakt, dat vanveirehoorbaar
is. Hy is van onderen witagtig geel, en
aan de Stuit Roozekleurig, ’t welk hem voor-
paamlyk van den voorgaanden onderfcheidc.
(iz ) Specht, die wit en zwart bont is, met XII.
den top van ’t Hoofd rood en den Aars wit- Kl^ebón.
agtig. te Specht.
Men noemt deezen gemeenlyk de kleine, om
dat hy niet veel grooter dan een Mofch en kleiner
dan een Leeurik is. De Hoogduitlcheis
noemen hem Grafs-Specht, de Engelfchen Pian-
net, en de Italiaanen Pipra, naar het Griekfch.
Zyn kleur is van boven zwart, met wit overdwars
geftreept, van onderen rosagtig met ee-
nige zwarte Vlakken. De buitenflc Staartpennen
(12) Picus albo nigroque varius, Vertice rubro » Ano
albido. Syfl. Nat. X. Picus albo nigroque varius, Rettri-
cibus tribus lateralibus feminigris. Faun. Suec. 83. HasseeQ^
I t . 142. Picus varius tertius. R aj. ^ v. 45. Picus vat vu
prinor. Alb. ^ tv. s. p. zo.
I, DïKi. IV. Stuk. Bb 4r