n vende van Krengen, een vuil en Hinkend BeefL
Afdeel. L innaëus fchync te twyfelen aan de gefteld-
IX. heid van den B ek; zo dat hy dien niet gezien
stuk. moet hebben. Brisson befehryft dénzelven
zeer naauwkeuvig. Hy heeft aan den Wortel
twee en een half Duim dikte en de langte van
tien Duimen. De Bovenkaak is naby den Kop
rood, naar ’t end toe bleek-geel; de Onderkaak
eveneens, doch aan den wortel glimmend zwart.
Op het grondftuk van de Bovenkaak verheft zig
een Hoornig Uitwas, welks voorltedeel voor-
waards verlangd is in de gedaante van een
Hoorn, en op waards omgekromd : hebbende
deeze Hoorn agt Duimen langte en vier Duimen
breedte aan zyn wortel-end. Zyn kleur is uit
rood en geel gemengeld, en hy wordt als in
tweeën geicheiden door een zwarte ftreep, die
z ig , aan beide zyden, overlangs uitftrekt. De
Neusgaten zyn by den wortel van den Bek , onder
het Hoornig Uitwas, geplaatft.
Weinig is ’er bekend, aangaande de eigent-
lyke grootte en geftalte van deezen zonderlingen
gehoornden Vogel. Indien het waar is , zegt
R ajüs , dat de Bek naar reden van ’t Lighaam
klein z y , zo moet het zekerlyk een der aller-
grootlle Vogelen weezen. Anderen willen, dat
hy veel grooter dan de Europifche Raaf zy. De
Ouden plagten hem in grootte te vergelyken by
den Arend. Zo hy op Krengen aaft, is ’tmoog-
lyk niet fabelagtig, dat ’er wel eens Menfchen
van hem worden aangetaft en deerlyk gckwetft,
na
ca dat zy door zyn vermaakelyk Geluid zyn Ik.
in Slaap geraakt: weshalve men hem by de Sy- Af“ eL*
reenen vergeleek. _ HooFrii
Ondertuflchen zien wy hier de drie Verfchei- §tuk»
denheden van Bekken of Koppen van den vliegenden
Rhinoceros, welke Ra jus hadt gezien
en aan ’t licht gegeven, verklaard; naamelyk
met een dubbelen , regten en krommen Hoorn.
Brisson befehryft nog twee Soorten van Cè-
lao’s , die volgens zyne Kenmerken tot dit Gé-
flagt, Volgens die van L inn^eus veeleer, zo t
fchynt, tot dat van de Toukans behooren zouden.
Deeze twee vindt men in de Landftreek aan Calao’s
, , Senegal.
de Rivier van Senegal, van waar z y , door den
Heer Adanson , aan den Heer Reaumur toegezonden
zyn. Zy hébben omtrent de grootte
van een Aak Her. De kleur van ’t L y f is boven
vuil-grys , onder vuil-wit. De Wieken en Staart
zyn ten deele wit, ten deele zwart. In de eene
is de Bek zwart, in de andere rood. Hy is by
den Kop een Duim dik; ongevaar drie en een
half Duim lang, naar de punt toe krom loo-
pende; in die met den zwarten Bek zyn dé tandjes
zeer kennelyk, in die met den rooden Bek
naauwlyks zigtbaar. In geen van beiden fchynt
eenig blyk te zyn van een Hoorn op de Neus:
zo dat men deeze dan den maam zou mogen
geeven van ongehoornde Rhinoceros-Vogelen.
i, Dm, ïY, stus, T 3t> HOOFD*