II;
A fdeel.
V.
Hoofdstuk.
Gebruik
tot den
Vogel-
Vangft.
De Tra-
liaanfche
Rans Uil.
gebaard maar gepluimd. De Oogkring is helder
geel.
Men vindt deezen Uil door geheel Europa,
zelfs ook in de Noordelyke deelen, gelyk de
meefte anderen. Hy onthoudt zig in de Bos-
fchen, in holle Boomen en verlaten of vervallen
Gebouwen; doeh meelt op Gebergten en
verheven plaatlèn. Men maakt van deezen inzonderheid
gebruik tot het vangen van Roofvogelen,
gelyk Valken, Buizerts, Sperwers en
Havikken. Dit gefchiedt, op gelyke manier by-
na^ als ik hier voor gemeld heb van het vangen
*der Havikken door middel van een Net
over kleine Vogeltjes gefpannen. De Dagvo-
gels vallen driftig op de Nagtvogels aan, wanneer
zy dezelven over dag zien, en de U il,
daar op geleerd zynde, maakt z ig , zo wel door
zyn gefchreeuw als door het klappen met zyn
Bek, kenbaar. Alles hangt, in deezen, der-
halven af, van het leeren van den U il, en den
bekwaamen toellel van het Net. Door middel
van Kat-Uilen, Boom- en Steen-Uilen, die
kleinder zyn, vangt men Raven, Kraaijen en
allerley klein Gevogelte.
F risch heeft, op Tab. 99, een naauwkeurt-
ge Afbeelding van den Rans-Uil gegeven. Die
door Johnston, onder den naam van Afio Bubonis
fpecies, op Tab. X V II I, van Aldrcvandus
is ontleend, toont duidelyk de Ooren, en der-
zelver verfchil vaD de Hoornen der Sehuifuiten
aan.-
&an. Men vindt op die zelfde Plaat, onder den
saam van Afio feu Otus, een andere Figuur, ook
van Aedrovandus ontleend, en niet zeer
naauwkeurig, welke den Italiaanfchen Rans-Uil
verbeeldt, zegt de Heer Br is so n , die grooter
en dikker is dan de onze, en ’er ook door de
kleur van verfchilt. Over ’t geheele L y f is
déëze Afchgraauw, trekkende naar bleek Röeft-
kleurig, en doorzaaid met taamelyk groote
bruine Vlakken, tuüchen welken de Grond geflipt
is met die zelfde kleur. De Borfl eri
Buik zyn met langwerpige, fpitfe, bruine Vlafc-
ken getekend: van onderen en aan den rand
der Vlerken zyn de Pluimen Zilver-wit. De
Kop is uit Afchgraauw, helder Kaftanie-bruin
cn zwart gemengeld. Rondom de Oogen zyn
korte witagtige Pluimen, zo dat zy zig als in
witte plekken ftaande vertoonen, ’t welk de
geelheid van hunne Kringen Cn de zvvarte Oogappels
zeer dóet affteeken. De Pooten zyn
bruin gevederd, fterk en grof, en gewapend
met zeer fcherpe NageleiU
Nog befchryft de Heer B risson drie vreemde
Rans-Uilen* die in gedaante weinig van den
Europifchen verfchillen. D e een $ genaamd de
Amerikaanfcbe, dien F e u il iAe af beeldt, is van
boven donker Afchgraauw, van onderen Roodkleurig
, doch aan de Staart wit. Hy onthoudt
zig in Zuid-Amerika.. De Brafiliaanfche, Ca-
bure genaamd, is van boven bleek-bruin Roefl-
kleufig met witte Vlakken, van onderen wïc-
I, Dfiu, IV. Stve, N agtig
V.
Hoofdstuk;
i