IIL
Hoofdstuk.
E^yptifche
Bergvaüc
befchree*
ven»
is waargenomen,geeft, onder den naam van Egyp-
tifche Bergvalkjdaar van een omftandige heichry-
ving(t).
De grootte (zegt hy) is omtrent gélyfc een
Arend, of wat grooter dan een Sperwer o f
Kuikendief, hebbende, van den top des Hoofds
tot aan ”t end van de Staart, de langte van
twee Voeten, [zo dat hy kleiner fchynt te zyn
dan de Baardgier, hier voor afgebeeld.] De
Kop is .eenigermaate driepuntig en plat vanboven
, met een ftreep o f band van zeer kleine
Vedertjes, die meer naar Hair gelyken dan
naar Pluimen. Het grondftuk van den Bek is1'
met eenige fty ve Hairen bezet. De Oogappelen
zyn zeer groot en zwart, met eenen witten
Kring, die gemeentyk bedekt is door de Oogleden,
welke beweeglyk zyn. Men vindt de
Oorgaten, aan de zyden van den Kop , zeer zigt-
baar en groot. De Bek is als der Gieren ,
tot over de helft bedekt met geef Wafch.-
De Tong is langagtig, effen, met opwaards
geboogen randen , en daar tulfchen , langs
heen , een diepe groeve ; aan de punt wat
ftomp; van boven is de Hals met o verend ftaan-
de Vederen bedekt, van onderen meeft kaal,
doch om laag gevederd. Hy heeft de Rug en
• Buik plat, als ook de Zyden, doch de Schouders
zyn rondagtig en fteeken een weinig uit.
De Wieken bedekken niets van de Rug, voegen
CtD ^erHütr Jkl)üicö SCBÏjantreïungen van ’t
Jaar 1751. XIII. Stuk Bladz. 203.
gende zich plat tegen de Zyden aan. ’t Getal ’ IL
der Slagpennen is agt-en-twintig; dat der Be-
ftuurpennen van de Staart veertien. De Dyën hoofd» ,
zyn geheel bedekt met Vederen , de Schenkels stuk.
kaal en wrattig. Van de Vingeren o f Too-
nen is de buitenfte, door middel van een Vlies,
vaftgehegt aan den middelften en langften, e-
ven als in de Baardgier is opgemerkr. Zy
hebben zeer fterke, dikke, kromme Nagelen
o f Klaauwen.
• De kleur 'verfchilt in ’t Wyfje en Mannet- De Kleur,
je. Het Wyfje is geheel wit en heeft zwarte
Slagpennen, welker buitenfte rand bont is ,
de beide uiterften uitgezonderd, die t’eenemaal
zwart zyn. Het Mannetje is over ’t gantfche
L y f graauw; de Hals en Schouders zyn zwart-
agtig, maar met eenige witte vlakken aan den
rand der Schouderen. De Slagpennen zyn , e-
ven als in ’t W y fje , zwart, mee graauwe randen,
behalve de vier uiterften, die geheelen-
al zwart zyn. De Kop is bleeker geel in ’t
Wyfje dan in ’t Mannetje, doch het Wafch
in beiden Citroengeel; de Bek en Nagelen
zwart, de Pooten graauw.
Van de kleur van ’t Wyfje is de Arabi-
fche Naam Rokbome ontleend , zegt Hassel-
q u ist, die byna zo veel zeggen wil, als wit
gelyk Marmer. De Turken in Syrië noemen
den Vogel Safran Bacba, waarfchynlyk wegens
zynen geeleu Kop. Maillet verbeeldt
p D ï iL . IV. Stuc. H JO zig