XI. H O O F D S T U K .
I] efcbryving rcci?i ,t Geflagt der Raaven, “!?)#^ in,
behalve.de zwarte, ook de witte en bonte, bene-
vens de Kraaijen, Kaauwen , Roeken en Bon*
tekraaijen, cils ook de Vlaamfche Gaaijen >
Nootekraakers, Aakfters en andere Vigelen,
begreepen zyn. Voorregt der Raaven en Kraaijen
, in fommige Landen. Uitroeijing der
Aakfterengeordonneerd. Hun Klappen, Dief-
ugtigheid en andere Eigenfchappen.
TEn opzigt van de fchikking der Raaven,
Kraaijen, Kaauwen, Gaaijen, Aakfleis,
en dergelykc Vogelen meer, is by den Heer
B risson een merkelyk verfchil met den Heer
L innjeus. De eerftgemelde, naamelyk, heeft
dezelven in byzondere Qeflagten onderfcheiden,
behalve de drie eerfte Vogelen, dewelken van
hem, even gelyk van den laatften met alle die
vyfderley Vogelen gedaan wordt, tot het Raa-
VEN-Geflagt vereenigd zyn,
Een voornaam Kenmerk, aan deeze Vogelen
gemeen, is dat de Borrel Hartjes, aan het
grondftuk van den B ek, voorwaard? gekeerd zyn
en de Neusgaten bedekken. L innjEus ze gt,
dat het Grondftuk bedekt is met Borftelige Vederen;
de Tong Kraakbeenig, in tweeën ge-
fpleeten. Hy zegt dat de Bek verhevenrond
js en Meswyze. Brisson yergelykt deozelven
J.pEEL, IV. STUK. T 3 b T
n.
A fdeel.
XI.
Hoofdstuk.
Kenmeïken.