XI.
ÏIOOFDSTUK.
Griekfche Naam afkomftig zou kunnen zynj
want hun geluid drukt het woord Kolos o f Ao»
ras uit.
De Raaven zyn diefagtig yan aart, fteehnde
ook dingen, die hun van geen dienft kunnen
?yn, gelyk Zilveren Lepels en Geld, ’ t welk
zy verbergen, gelyk de Aakfters. In een ander
opzigt hebben zy den aart der Valken,
kunnende tam gemaakt en afgerigt worden op
den Vogelvangft. Perottus verhaalt, dat hy
te Napels een fpierwitte Raaf gezien hadt, die
aan Koning Aiphonfus gezonden was door den
Koning van Brittannie, zynde op de Vogeljagc
«zodanig afgerigt, dat men ’er andere Raaven en
Failanten mee kon vangen. Z y zyn zeerftout
en vegten dikwils met den Kuikendief o f andere
Roofvogelen, wegens hunne Prooy. Volgens
de Ouden zouden zy den Vos te hulpe komen,
wanneer de Klaauwieren deszelfs Jongen trag-
ten te rooven. Plinios verhaalt, dat een Raaf
van den Tempel van Caftor kwam vliegen in
den Winkel van een Kleermaaker, die hem opvoedde
en de Naaraen van Keizer Tiberius,
van Drufus en Germanicus, leerde lpreeken.
Dit maakte zo veel Gerugts te Rome, dat,
wanneer een nydig Buurman van den Kleermaaker
den Vogel om ’t leven gebragt hadt, dezelve
daar over geftraft, en den Raaf een pleg.
tige Begraafnis aangedaan werdt.
Dat de Raaven praaten kunnen leercn is geen
i nien maakt er in Indie, zelfs, meer werk
van
van dan van de Pappegaaijen. Jong zynde moe- n.
ten zy van de Tongriem gefneeden worden en A fdeel.
dan zyn zy gemakkelyk daar toe op te bren- hoofd-
gen. O laus B ourichius verhaalt , in zyne stuk.
Waarneemingen, die in de Verhandelingen van
Koppenhagen zyn ingevaegd ; hoe hy een jongen
witten Raaf had, dien hy enkel van deTong-
riem hadt laaten fnyden, zonder hem teleeren.
Deeze Vogel, ondertuflchen, hoorende dathy
alle morgens zyn Knegc riep, bootfte dit naa,
en leerde het zo natundyk doen, dat de Knegt
’er dikwils door werdt bedroogen, üaande vro(e-
ger op, dan noodig was, om dat hy zig verbeeldde
, dat hy van zyn Meefter gepord wer-
de. De Schry ver, deeze bekwaamheid van den
Raaf befpeurende, leid zig toe, om hem verder
praaten te leeren, en hielde hem dikwils
twee Uuren op zyne Kniejen, zonder dat het
Beeft vermoeid werdc van hooren en klappen.
Zelfs kon de Vogel ’s morgens opzeggen, ’t
gene hem ’s avonds was geleerd, fpreekende by
Syllaben, gelyk men de Kinderen leezen leert,
tot dat hy in ftaat was, om geheele Woorden
uit te brengen.
Sommigen hebben uit het zeggen van H esio- Lwglee-
pus willen opmaaken, dat deeze Vogel negenmaal
zo lang zou leeven als de Menfch; doch
anderen meenen, dat het Woord genea, ’twelk
die Schryver ten opzigt van den Menfch gebruikt,
een Jaar zou kunnen betekenen, als een
5 ydperk, waarin hy ter Wereld komt; en dan
J. Deel. IV. Stuk. T 5 • ZOU