Ik gen zy naar een andere to e ; dan ziet men ze eÜ
Afdeel. kan ze fchieten. Als ’er ëen , getroffen .zynde,
v il. nèdervalt, houden zy zig (til en kyken ’ernaar,
stuk. fchreeuvvende uit alle mtfgt, even of zy den Vogelaar
wilden uitfchelden. Doorgaans zyn zy
zéér vet en hebben een wonderbaaren finaak,
vooral in’t Saizoen der Kampêche-hout beiTen.Ge-
plukt zynde en van Ingewand ontlcdigd, bewindt
menze in Wyngaardbladen, en dus gefruit zyn*
de is ’t een lekkere Spyze. Zie daar wat ons
Pater Lauat van de groene Bradliaanfche Pat*
kieten, met lange Staarten, die hier voor be-
(chreeven zyn , verhaalt. Sommige omftandig-
heden zullen ook op de anderen, die daar van iü
kleur of Landaart verfchillen, toepaflelyk zyn.
Van de kleine Parkietjes, zo even gemeld, weet
ik niéts byzonders. Ik zal nog iets zeggen,
dat dit Gellagt van Vogelen in ’t algemeen betreft.
Het Vernuft Wonderen , die naaawlyks geloofbaar zyn ,
derPappe- worden ons Van derzelver Vernuftigheid ver-
eaaIJe ' haald. Een Pappegaay van H en r ik den VIII ,
Koning van Engeland, in de Theems gevallen
zynde, fchreeuwde om hulp, en beloofde twintig
Ponden Sterlings; doch, uit het Water gehaald
zynde, belafte h y , dat meö tien Stuivers,
aan den genen, die hem geborgen hadt, telleh
zoude. Eene van Ascanius, den Kardinaal, wift
de Artikelen van ’t Kriftelyk Geloove, agtef-
een,verftaanbaar op te zeggen. Natuurlyk hebben
zy geen duidelyke Spraak, uitende alleenlyk het
W oofd
Woord Perrot of Parroquet, o f iets dat ’er naar «
geïykt. Het praaten moet hun geleerd worden, Afdeel.
voor dat zy twee Jaaren oud zyn. Zy fchynen HooF^a
vermaak te hebben in fpotterny en zigtewree- stuk.
ken aan den genen, die hun met woord o f daad
beledigt of tergt. Ook beminnen zy fommige
Menfchen, én hebben van anderen een af keer,
daar zy me( aan vliegen enbytenblykenvangee-
ven. De Gebaarden van vrolykheid en droefheid
worden door hun, gelyk het praaten, nageaapt,
en fomtyds fchynen zy als in gepeins
te zyn.
De Ouden kenden niet dan groene $appe- Hun Gs-
gaayen. Egter moeten deeze Vogelen te Rome
al zeer gemeen zyn geweefl, wanneer H elio-
gabalus, dat monfter van Welluft en Verkwisting,
niet alleen derzelver Koppen op Tafel
brengen, om de Tongen voor lekkerny te eeten,
maar zelfs het Wild Gedierte, Leeuwen en Luipaarden,
daar mede voeden deedt. In de Landen
, daar zy voortteelen, worden zy ook wel
gegeten, en de Oofterfche Volkeren hieldenze,
weleer , voor Heilig. De Indiaanen gebruiken
de Veeren en Pluimen van deeze Vogelen,
die inderdaad de fchoonfte kleuren tarten, tot
verdeling van hunne Kleederen, Behangzels ,
Tapyten en Wapenen.
?$F
I . Deel. IV , Stut, s VIII,