|I. Hoofdstuk.
'tPraaten
der Pappe*
gaaijen.
fchouwen o f te verwelkomen, en wat dies meet'
bedagt kan worden. Ook ziet men, dat in forn-
mige Vogelen de bekwaamheid is, om deMen-
fchelyke Kond in ’t famenflellen van Muflek-
deuntjes, ja zelfs onze Spraak, naar te bootfen.
Hier over zal men zig te minder verwonderen,
dewyl ’t bekend is, dat het Zingen, zo wel als
de Spraak, geleerd moet worden van den Menfch,
en de Vogelen zekerlyk met dergeiyke Werktuigen
, hoewel, over ’t algemeen, in minder
volmaaktheid, zyn begaafd; terwyl het hun zekerlyk
ook niet aan een goed Gehoor ontbreekt.
De Lugtpyp van een Pappegaay is zonderling
kondig famengcdeld. Het Strottenhoofd
bedaat uit verfcheide Kraakbeenderen, als de
Steunpunten zynde van verfcheiderley bewee-
gingen, afhangelyk van veele paaren aardige
Spieren, die tot de verfchillende verwyderingen
en toeknypingen van de Lugtfpleet dienen, om
een verfcheidenheid van Klanken te formeeren,
die eenigermaate zweemen naar de Menfchelyke
Spraak. De Kraakbeenderen van de Buis der
Lugtpyp, in deeze Praatvogel, zyn voor en agter
beurtlings fmaller en breeder, niet cirkel- maar
ovaal-rond. Aan het onder-end, daar dezelve
zig in takken verdeelt, is een Kraakbeen ge-
plaatd, ’t welk geheel fchynt, doch uit drie
(lukken bedaat, waar van het opperde gelykt
naar een duk van een hollen afgefneeden Kegel
, en de Gronddeun geeft wederzyds Uitflek-
-ken^ eindigende in toppen, welken naar die
van
van Schryfpennen gelyken. De tuffehenruimee jj :
Van deeze toppen is halfmaanswyze, wederzyds Afdeel.'
bepaald door een Kraakbeen van Parabolifche h Hoofdr
STUK.
figuur, daar het met de bovenzyde famenge*
voegd wordt; maar, aan de tegenoverzyde,
maakt he t, als ’t ware, twee Hoornen; eii
tuflehen dezelven een regtè Lyn, gelyk doof
Öliger Jacob^ us is waargenomen (*).
Dewyl 3 hier voor, van twèedefley Longen , Longen' éêï
Vliezige en Vleezige, gefproken is, zo zal ik Votielea!>'
thans agt geeven op het maakzel van dat Lig-
haamsdeel in de Vogelen. Hetzelve verfchilt, van
de Longen der andere Dieren, niet alleen door
zyne plaatzing, als gehegt zynde aan de Rug
en Ribben, en doordien het veele openingeiï
heeft, die in den Buik doorgaan, welken de
Lugt binnen- en buitenwaards vryelyk kan pas±‘
feefen; maar ook, en wel inzonderheid, doof
zyne zelfftandigheid. De Longen der Vogelen
zyn overal omgeven met een dun Vlies, famenge-
field uit menigvuldige Vezelen, die regt, dwars
én in allerley fchuinfe plaatzingen loopen, doetï
zo digt in elkander geweven zyn; datziggeené
fcheiding of naad vertoont. Op eenigen affland
van de Löngen legt een ander dikker en fier-
ker Vlies, beftaande uit dikker Vliezige Vezelen
, aardig te famen gevoegd, en door-
regen met veele Vleezige Vezelen, dié van
de Ribben komen én fn dit dikke Vlies haare
H Collïns ^Atutomy. Vól. IL p.
I, öïki. ÏV. Stuk. G