II. Dit is het gene, ’t welk K le in Boom-Valk)s
A fdeel. mn ons Land (* ) getyteld heeft en Rarycheus
Hoofd* ^ e r t i . Autheuren, in ’t algemeen, noe-
STUK. * men het Certhia, o f Certbius Arijiotelis. Men
geeft ’er den naam van kleinen Boomkruiper
aan, in vergelyking met den Specht, die, ei-
gentlyk gefproken, ook een Boomkruiper is,
,, W y kennen zeker klein Vogeltje, (zegt
„ A ristoteles ,) genaamd Certhia, ’t welk zeer
„ ftout is en flim in zyne Huishouding, woo-
„ nende aan de Boomen, en leevende van Rup-
„ fen of Houtwormen ( j ) ” . Deszelfs Voed-
zel zal derhalve, waarfchynlyk, als dat der
Spechten zyn. Het maakt zyn Neft in gaten
van Bóomen, die zo naauw van ingang zyn , dat
men het dikwils by geen mooglykheid daar uit
kan haaien. Men z e g t , dat het fomtyds wel
twintig Eijeren te gelyk broede.
Deeze Vogeltjes zyn door geheel Europa
gemeen, en worden, zelfs in de Winter, met
felle Vorft, by de Boomen langs kruipende gezien.
De grootte is te bekend, om daar op
Haan te blyven. De kleur is van boven rosag-
tig bruin, met eenïge witagtigheid om de Oo-
gen; van onderen roodagtig wit, aan de Stuit
ros. Van de eertien Slagpennen zyn de tien
agterften getekend met een witte Vlak. De
Staartpennen zyn rosagtig grys en puntig aan
’t end.
De
(*) FalcineÜiis arboreus noflxas. ^Ar. p. io 6 N. i .
(j) Yi&itat Coffis, Hifi. ^ Cnim. Libr IX. Cap 7.
De Heer Brisson befchryft, als zyne twee- IL
de Soort, een Vogeltje van dit Geflagt, ’ t A fdeel.
welk hy den Muurkruiper noemt, om dat het,
even als de anderen by de Boomen, langs de gT°F£
Muuren klimt o f kruipt, leevende van Infek- Muurkruï.
ten, die het in de Reeten vindt. Het neftelt per.
niettemin ook in de Gaten van Boomen , en
wordt gevonden in Bourgogne , Auvergne en
andere plaatfen van Vrankryk o f ook van Europa.
De Ouden hebben ’er, onder den naam
van Muur-Specht, van gefproken ( * ) , en de
Inwooners van Clermont, in Auvergne, noemen
hetzelve Efchalette, anderen, in dat
Landfchap , Ternier, de Katalogners, Pica-A-
ranyas, de Engelfchen Wcill-Creeper, de Duit-
fchers Mauer-Specbt.
De grootte is kleiner dan die van een Mofch ;
de kleur van het L y f Afchgraauw, boven blee-
k e r , onder donkerer. De Vlerken zyn ten
deele Rooze-kleur: de Staartpennen zwartag-
tig ; aan de tippen met vuil Afchgraauw gerand,
doch de twee buitenften, wederzyds, wit getipt.
Het Mannetje heeft den Keel en den Hals van
onderep, zwart; doch het W y fje witagtig. De
Nagelen zyn zeer lang.
(2) Boomkruipertje dat van hoven grys i s , van n.
onderen wit , vie\ bruine Staartpennen, de ^ 0^;n.
buitenften wit getipt. difch
D i t kleintje.
(*) Ficus murarius Aldrovandi. J onst. ^Av. p. 79.Tab»
«4.T. R aJ. Syn, ^A.y. p. 4Ó. N. I.
(2) Certhia fupra grifea, fubius alba, Re£tricibus fus-
I. Deel, IV. Stuk. c's ’