XI. in volkomen Evenwigt, gemakkelyk en veilig
Afdeel. te roeften zitten.
I. Hoofd- £)jt brengt ons tot befchouwing van de uït-
Li haams wenc^öe geftalte der Vogelen, ’t Is ontwyfel-
geftaite der baar, dat het Vliegen een grooter overeenkom!!;
Vogelen. vordert in de gedaante des Lighaams, dan de
gang o f andere werkingen der Viervoetige Die.
ren. Dus verfchillen zy ook meer van elkan-
def, door hunne grootte en kleuren, de lang.
te van den Hals -en Pooten, de dikte des Lighaams
o f fchikking der Vederen, de figuur van
Bek en Klaauwen o f Voetzoolen, dan door iets
anders. Zie hier de befchryving van hunne Ge-
ftalte, door den Heer L innjeus.
De Kop Het Eighaam der Vogelen wordt verdeeld in
het Lyf. Kop, L y f, en Leden. De Kop is geplaatft op
een langwerpigen, eenigermaate opgeheven,
rondagtigen Hals. De Kaaken zyn naakt, Tandeloos,
uitgerekt tot een Hoornigen Bek., met
Neusgaten doorboord, in fommigen met Wafcb
aan ’t Grondftuk voorzien, dat kaal is, met
Kamswys’ gefchikte Hairtjes aan de randen van
den Keel , uitwendig. De Tong Vleezig,
Kraakbeenig, uitgerand, gefcheurd, gefnazeld,
o f gefieel, dat is fcherp: Oogen wederzyds,
•met Oogleden en een Oogluikend Vlies: geknotte
Ooren zonder Lapjes: de top van ’t
Hoofd fomtyds verfierd met eene Kuif van Ve-
tfcren o f Pluimen; een Kam op de Neus of
Lellen aan de Keel. Het L y f Eyrond, beftaan-
de uit een gelyke magere Rug, van onderen
een
een groot, gekield, zeer dik gefpierdBorflbeen;
de Sleutelbeenderen Vorkswyze famengevoegd; Afdeeè.
de Buik kleinder, van agteren , onder de Stuit, I- Hoofd-
met een gemeene Opening voor het Aarsgat en S7VK‘
de Teeldeelen.
Onder de Leden zyn begreepen de Vleuge- De Leden,
gelen, Staart en Pooten. Ieder Vogel heeft
twee V leugels , Wieken of Vlerken, die uit
Opper- en Onder-Armsbeenderen, doch zonder
Handen, beftaan, welke van agteren gewelfs-
wyze beftoken zyn met Roeipennen, waar van
de buitenften, van den eerften Rang, tot den
Onder-Arm; de agterften, van den tweeden
Rang, tot den Opper-Arm behooren; terwyl
de Bajlaard-Vlerk de plaats vervult van Duim.
Over deeze Roeipennen lleeken de naafte Slagpennen
van den Vleugel heen. De St a a r t
heeft haar beginzel uit een breede Stuit, met
twee Klieren, en wel uit het bovenfte gedeelte,
dat doorboord is en met een Kwaftje voorzien
, omringende den wortel der Befimrpennen,
die veekyds twaalf in getal zyn , langer dan de
Pooten in de Langftaartige, korter in deKort-
ftaartige, en allen even lang (in de genen die
de Staart geheel'), aan de zyden korter (in de
genen die ze Wigswyze) of aan de zyden langer
(in de genen die de Staart als een Schaar hebben).
Pooten zyn ’er twee, uit een D y e ,
Scheen, Vingers en Nagelen famengefteld. De
Dyën vindt men Vleezig, met Vederen bedekt,
maar half naakt in de Stelcloopers: de Scheenen
1. De« . IY. Stuk, Pee»