VII.
Hoofd,
ST|JK,
Witbekkca.
250
Dit i s , zo Brisson , aanmerkt, de gemeens
groene Parkiet, en zulks blykt nader uit de aan-
haaling van ’t Werk van R a y door L inn.«us ,
en E dwards geeft hem ook dien naam : des
ik my wederom niet genoeg kan verwonderen,
hem Roodbek-Kakatoe genoemd te zien ( f ) . Den
naam van Roodbek kan men ’er egter, in navolging
van L inïueus , naauwlyks aan weigeren,
Z y worden van de Brafiliaanen Tui geheten,
daar men dan een bynaam byvoegt, om de ver-
fchillende kleur o f geftalte aan te duiden.
Behalve de roode Bek en Klaauwen heeft
deeze Vogel weinig byzonders. Hy is egter
niet geheel groen, gelyk de Ouden fpraken,
maar geelagtig over ’t L y f met eenig blaauw
aan de Staart.
In Amerika, daar de woonplaats der Parkieten
is , vindt men ’er ook met een witten Bek,
gelyk die van Guadaloupe, welken de Brafiliaanen
Ajuru-Catinga en Ajuru-Apara noemen, zyn-
de van grootte als een middelmaatig Hoender-
Kuiken; die van Guajana, en die van Caijeme.
Deeze drie worden van B risson agtervolgelyk
befchreeven, en verfchillen anders weinig van
de gewoone groene Parkieten. De laatfte, egter
j is niet grooter dan een Spreeuw.
( 14)
nitb. L . 2. C. 13. RAj. ^Ay. 34. Sloan. Jam- 2' P' 297*
Pfirtacus minor viridis. Cauda longiore. Edw. .A v. 175".
T. 17^. Tujaputepjuba. Marcgr. Bras. 206. h. 3- Wili.»
Ornitb. i i 6. R aj. ^Av. 34.
(*) In de Uitgezogtt Verhandelingen. V. Dut. bl.ióï.
(14) Pappegaay meteen lange Staart, geelagtig
groen, het Agterhoofd, de Keel en Borjl
rood, de top en Oor en blaauw.
Men noemt deezen, volgens E dwards, in
Engeland Lory-Parrakeet, en B risson wil,
dat het die z y , waar van in ’t Werk van S eba
de Afbeelding gevonden wordt onder den naam
van Ooftindijche Paradys- Vogel, zeer Jierlyk door
de verfcheidenheid van kleuren. Deeze getuigt de
Heer Vosmaar , die hem voor zig hadt, dat
hy een Parkiet z y , fchoon M oehring hem een
Buizert had geheten(*). Een opgefchikte Kakatoe;
luidt inderdaad zeer vreemd. Ik noem hem,
in navolging van B risson , de bonte Parkiet; hoewel
hem die naam meer toekomt wegens het
fterk affteekenen de fraaije mengeling , dan wegens
de menigte en verfcheidenheid van zyne
Kleuren.
De Staart is maar drie en een derde Duim
lang, en derhalve, buiten twyfel, korter dan
het L y f , ’t welk ,van het uiterfte des Beks tot
aan ’t end van de Staart, eene langte heeft van
ongevaar agt Duimen. Zyne kleur is groen,
doch de randen der Vederen, op de Rug en aan
de
(T4) Pfittacus macrounis, luteo-viridis, Occipire Gula,
Peótorequo rubris , Vertice Auribusque coeruleis, Syfl- Nat.
X. Pfittacus minor, ecoccineo viridis. Edw. A f . 174 T .174,
(*) Aanmerkingen op Mokhrings Cejlagtsn dtr Vègt*
len. Amfterd. 17J8. bladz, 9$-.
I. Deel, IV. Siv*.
II,
Afdeel.
VII.
Hoofdstuk.
XIV.
Ornatus.
Bonte Parkiet.