n. Afdeel.
I. Hoofdstuk.
in de
Vleefch -ee
lende of
Roof Vo-
gelen.
gelen, is derhalve, ook in tegendeel het Ge-
darmte zeer kort, .en de blinde Darm naauw.
lyks kenbaar.
In deeze laatflen is het Geitel gantfch ver-
fchillende, gelyk de Heer Hrrissant zo om-
Itandig in de Koekoek heeft waargenomen (*),
Men vindt ’er niet alleen geen Krop aan, maar
bovendien ontbeert hunne Maag die Eelt- o f
Kraakbeenige Wanden , welke den binnenften
Rok in de Graan-eetende Vogels uitmaaken.
Haar Geitel is daarenboven niet zo Iterk geluierd,
maar flap en Vliezig, byna als eens
Menfchen Maag en als die der Viervoetige Dieren
; met dit verfchil, egter, dat de Vleezige
Vezelen, welke den Spieragtigen Rok famenltel-
len, in deeze Vogelen ook Boogswyze loopen en
zig vereenigen in twee Peezen regt tegenover
elkander, en dat de twee diklte Vlakten ook
geplaatll zyn in ’r midden der platte Oppervlakten
van de Maag, ter wederzyden.
De Heer Reacmpr heeft veele Proefnee-
mingen in ’t werk gelteld, om de manier van
Verteering in deeze Vogelen te onderzoeken.
Hy deed een Buifert Blikken Pypjes inflokken,
waar in een Itukje Vleefch was met eenige
Graankorrels, aan de enden open, doch met
Gaas digt gebonden : deeze Pypjes werden , na
verloop van een of twee Etmaal, weder uitgefpoo
(*) Zie het IV. D eel der Uitgezogtt ferbaud. blads.
Mf.
fpoogen door den Vogel, en toen bevondt hy f|.
het Vleefch, ja zelfs de brokjes Been, welken Afdeel,
hy in dergelyke Pypjes deedt, geheel of byna b Hoofd-
verteerd te z y n , zonder dat de Graankorrelen STUK'
anders dan uitgezwollen waren: zelfs gebor-
Iten Graanen kwamen onverteerd uit deeze Pypjes.
Dit deedt hem befluiten, dat de Verteering
in deeze Vogelen niet door Wryving ge-
fchiede, maar door de ontbindende kragt van
een Vogt in de Maag vervat, welks eigenfchap
hy met geen genoegzaame zekerheid .heeft
kunnen ontdekken ( ') .
Iets, ’t welk de Roofvogelen byzonder te Hunne
paffe komt, is het zonderlinge maakzel van
hunnen Bek. Dezelve is Haakswyze krom, en
zy bedienen ’er zig niet alleen van , om hunne
Prooy te verlcheuren, maar ook om eenig be-
ginzel van Verteering toe te brengen aan hun
Voedzel. Deeze Vogelen hebben, in ’t algemeen
, het bpvenfte van den Bek aan ’t end
omgekromd als een Haak, met een fcherpe
punt; het onderfte naar agteren breed en dik,
aan ’t voorend bykans rond uitloopende. Dit
deel is h o l, om de Tong, welke zy taamelyk
dik hebben, te bevatten. De Randen van de
beide deden, die den Bek maaken, zyn hard,
fnydende en fomtyds getand.
De Pappegaay, dien wy hier tot een voorbeeld
neemen, eet byna allerley flag van Spyzen:
(*) Zie het zelfdei bladz, 374, 376.