XI.
Hoofd.
STUK.
Voorttee-
%g.
298
zou dc Leefcyd van een Kraay, volgens dien
Pöcet, negen, en die van een Raaf honderd-
agt Jaarenzyn. Men kan, inderdaad, aati hunne
Langleevendheid geenzins twyfelen^ te minder
, daar het zeker is , dat de Vogelen, in ’t
algemeen, vry oud worden; doch klaare bewy-
zen , daar omtrent, ontbreeken ons.
Een oud Schryver verhaalt, dat onder de
Raaven het Wy fje alleen broedt, en dat het
Mannetje haar middelerwyl Eeten brengt: waar
door z y , geduurende dien tyd , veel vetter is
dan het Mannetje. Ongelooflyker is ’t , dat zy
met de Bekken zouden paaren; ’t welk ook van
de Patryzen en .Veldhoenderen gezegd wordt:
om dat zy de gewoonte hebben van te bekken,
gelyk de Duiven. Zy maaken, vroeg in ’t
Voorjaar, hun Neft in hooge Boomen of oude
Toorens, en leggen, ’t eiken reize, vier , v y f
o f fomtyds zes Eijeren, die bleekgroen zyn ,
naar ’t blaauwe trekkend?, doorzaaid met zwart-
agtige vlakken en flreepen. De Jongen worden,
zo dra zy vliegen kunnen, door de Ouden
weggejaagd. Ook hebben de Raaven zekere
Landftreek , daar zy geen andere Vogelen,
van hunne foort, toelaaten.- Dus houdt een
paar Raaven op fommige kleine Eilandjes van
Schotland huis: waar op mooglyk zal toe te pas-
fen zyn , \ gene ons van de getrouwheid in de
Egtenftaat, aangaande deeze Vogelen, verzekerd
wordt: inzonderheid, \ gene men ’er by-
voegt, dat,_als een van beiden geftorven is, de an-
• - der
der voorts zyne Dagen in eenzaamheid verflyt. n.
Volgens den Heer Anderson zyn ’er groote Afdeel,
zwarte Raaven, die zigaanmerkelykvermenig-
vuldigen in de Boflchen en op de Rotfen o fSTUK.
Klippige Eilandjes van Ysland. Deeze fchroo-
melyke Vogelen vallen dikwils , onbarmhartig ,
aan op de jonge Lammeren, en , na het uitpikken
van derzelver Oogen , eeten zy ze op , eer
men ’er hulpe aan toebrengen kan. De Boeren
verzuimen niet, zo dra zy het gewaarworden,
toe te fchieten; maar doorgaans is , als zy den
Raaf wegjaagen, het Lammetje reeds blind,
en dewyl het, in dien Raat, geen Voedzelzou
kunnen vinden, dooden zy het en villen ’t op
(taande voet. Daar van komen die kleine zag-
te Velletjes, welken in Deenemarken en in ’t
Land van Holftein bereid worden, onderden
naam van Schmaciskin of Smciasken, en die veel
in gebruik zyn by Luiden van middelbaar Ver,
mogen.
Volgens den Heer Brisson heeft de Raaf om- Lighaams-
trent de grootte van een Kapoen, De langte §eftaitc-
van den genen, dien hy opgezet in ’t Kabinet
van Reaümur afmat, was, van ’t end des Beks
tot aan ’t uiterfte van de Staart, een Voet tien
en een half Duinn de hoogte een Voet en zeven
Duimen. De Bek is twee Duimen en agt,
de Staart agt Duimen en zes Liniën lang. De
kleur is glimmend zwart over ’t geheele L y f ,
van boven trekkende naar het Vioiet, van onderen
naar het groen, De Slagpennen zyD zwart,
de