II, gen, welken de inwendige Rok op die plaats
A 'deel. maakt. Deeze Klieren, zo wel als die in de
?• Hoofd- Krop zyn, geeven een zeer groote veelheid uit
van een wit flymagtig Y o g t, ’t welk de Graan-
korrelen geheel vermurwt, eer zy in de Maag
komen. Zulks is zeer duidelyk blykbaar, aan
de manier, op welke de Duiven hunne Jongen
voeden met Boonen, die eerft doorweekt zyn
in hunne Krop. Zo vervullen dan die Klieren
de plaats der genen, die in de andere Dieren
zyn in de Klieragtige Rok van de Maag. Ook
mag men met reden opmerken, dat zy in de
Vogelen zig niet tot aan dit Lighaamsdeel uit-
ftrekken; zynde een plaats van omtrent een
Duimbreed, boven de inplanting vandeZwelg-
pyp in de Maag, daar van ontbloot.
Maak zei De Maag, ontleedkundig befchouwd, beftaat
"n deGraan* u'c v'er Spieren, waar van alle Vleezige Vezelende,
len zig vereenigen in twee regt tegen elkander
over geplaatfte Peezen; in ’t midden, naame-
ly k , yan haare twee platte zyden. Het Vlee-
zig deel van de twee fterkftep deezer Spieren,
dat zeer dik is , heeft Vezelen, die bynaalleq
boogswyze loopen, en welker Peezige enden,
hereenigd, de twee gemelde Peezen maaken.
Deeze Spieren zyn zo geplaatft, dat de eene
naar de Rug ziet, de andere naar ’t voorfte van
den Buik. Van de twee andere Spieren, die
veel dunner zyn, wordt door de eene het bo-
venfte van de Maag, door de andere het on-
tjerfte o f de bodem bekleed. De Peezige draadeq
den van haare Vleefchvezelen, die ook boogs- n,
wyze loopen, hereenigen zig insgelyks in de Afdeel,
twee gedagte groote Peezen. De eerftgemelde s^ 00FD?
Spier, die het Vpedzel naar het Portier moet
voortftuuwen, is van deeze twee de fterkfte,
Binnen deezen Spieragtigen Rok heeft de Maag
een Zenuwagtigen, die onmiddelyk den binnensten
of Eeltagdgen bekleedt, welke aan de
Wanden zo hard byna is als Kraakbeen, hebbende
verfcheide gaatjes daar Vezeltjes indringen
van den Zenpwrok. Buiten is de Maag omkleed
met een geweefzel van menigvuldige
Bloedvaten, doormengd met V e t : zo dat men
’er vier of v y f Rokken aan tellen kan, gelyk
aan ’s Menfchen Maag; komende de harde Eelt-
agtige« allerbinnenfte in plaats van dat dunne
Fluweejagtige bekleedzel, ’t welk de Donsrok*
genoemd wordt in onze Ingewanden. Voorts * Tunica
ondergaan de Spyzen, door bymenging van de
Gal en ’t Alvleefch-Sap, in de Vogelen een
dergelyke bereiding tot Chylmaaking als in de
Dieren ( * ) ; doch Chylvaten \ worden in hun ± r ra
niet gevonden, ’t Gedarmte is in de Graan.
eetendc by uitftek lang: zy hebben den blinden
Darm £ ook zeer lang en dubbel, ’t welk $ C*c»t»
te langer, tyd geeft tot Vertcering der Spyzen,
gelyk wy dit yerfchil in de Viervoetige Dieren
reeds hebben opgemerkt ( f) . In de Roofvoge
(*) Zie het I. Stuk deezet Natuurlyke Hijlorit'
bladz. , 259.
(f) Zie het III. Stuk derzelve. bladz. 377.
ll pjiEL. IV. Stuk. C f