tl. van 1656, een dien opzigte aan; dat, door het
A fdeel. merkelyk toentemen van het getal der Exteren ,
XI- in onze P r o v in t i e , groot nadeel aan de W ild e r -
Hoofd- „ „ , . , „
stuk. n ijje n , midsgaders exc e jjive Jchade aan t G ew a s
toegebragt, en nog veele andere Ongemakken, zo
aan Huizen, Daken, Kiekens, Eijeren, als anders,
veroorzaakt worden: weshalve zy de Aak-
fters noemen een febadelyk Gevogelte. Bovendien
wordt, in dat Plakkaat, een Premie beloofd
van twee Stuivers voor ieder ouden Exter,
die iemand opvangen en aan den Schout brengen
zou. -De Staaten van Zeeland behandelen, in
hun Plakkaat van den jaare 17 12 , de Kraai]en,
Aakfters en Vlaamfche Gaaijen, alle te famen,
op dergelyken vo et, gebiedende het verftooren
van derzelver Neften op eene Boete van 3
Schellingen 4 Grooten Vlaamfch, en een Premie
Hellende van 2 Stuivers voor ieder Kraay,
Aakfter of Gaay, welken iemand aan ’tGeregt
zou leveren. Door haare Koninglyke Hoogheid,
de Vrouwe Gouvernante, werdt in ’tjaar
1756, in Vriesland, een Premie van 3 Stuivers
gefield op ieder Aakfter o f zwarten Roek,
zo oud als jong; mids dat de Neften tevens
vernield werden: 12 Stuivers opeen W y k e l:
i Gulden op een Hanebyter; die men vangen
en dooden zou: gelyk ’er in ’t GraaffchapZut-
phen, in ’t jaar 1 7 5 1 , een Premie beloofd was
voor ’t vangen van Valken (*).
In'
(*) Nederl.Jaarb. 175:1. bl. 654, en *756, bladz.402».
In de Zuidclykfte deelen van Vrankryk is de
Vangft van Kraaijen en dergelyke Vogelen niet
ongewoon. Zeker Bofgh in Languedok , niet
ver van Cajlelnaudari, brengt aan den Pleerjaar-
lyks een taamelyke Somme Gelds o p , voor
de enkele Vryheid om Kraaijen daar in te
vangen; waar onder men ook wel Raaven,
Roeken, Kaauwen en andere Vogelen van dit
Geflagt, magtig wordt. Die deeze Vogels vangen
, krygen niet meer dan een Sol of halve
Stuiver voor ’t Paar; waar uit te begrypen is ,
dat ’er al veelen moeten gevangen worden. Het
gefchiedt niet dan by nagt: de Boeren klimmen,
in bruin Gewaad, op de Boomen, en de Ki aai-
jen, van andere Boeren door eenig Gerugt uit
de rondomftaande Boomen gejaagd, begeeven
zig naar die , alwaar zy de zwartheid zien ,
meenende, zo ’t fchynt, dat daar in een tioep
zit van hunne Soort. Men gryptzc dan met de
Handen, rukt ’er den Kop a f, en werptze op
den Grond. Als ’t vriezend Weer i s , en ’er
Sneeuw le g t , kan menze ook vangen, door
middel van Peperhuizen ,met eenig Aas daarin,
en aan de kant met Lym beltreeken, die men in
gaatjes op een Mefthoop fleekt, daar zy gewoon
zyn hun Voedzel te zoeken. De kraai -
jen pikken daar in, en, als zy weg willen vliegen
, blyft het Peperhuis hun om den Kop zitten
; zo dat zy niet kunnen zien en weder op
den Grond vallen. Niet minder vermaakelyk is
’t, hun te vangen door middel van een Uil or
I. Deki.. IV. Stuk. X 5,
Ih
A fdeel.
XL
Hoofdstuk.
Kraaijért*
Vangft.
van