II. wyze als de Mieren-Eeter vangt , door hefi
A f d e e l , uicfteeken van zyneTong, waar aan dezelven,
X\l. door een lymig Vogt, vaftkleeven; zo dat hy-
s t u k . ze kan inflokken , gelyk hy doet, zonder datze
aan zyn Bek raaken. Dit heeft hy met dé
Spechten gemeen, gelyk ook, dat hunne Tong
in ’t Voorhoofd is ingeplant, zegt L innieus, en
dat zy geen blinden Darm hebben. Hy boort,
egter , geen Gaten in het Hout, gelyk z y ,
maar neftelt in oude Boomen of aan de Huizen
, broedende agt of negen Eijeren uit. Het
Geluid, dat hy maakt, wordt, van fommigen,
by dat van eene Dwarsfluit vergeleeken. Men
kan hem naauwlyks temmen, en, in de Hand gehouden
wordende , keert hy altoos den Kop
agterwaards, en wringt zyn Hals op zulk een
ODgewoone w y z e , dat men hem deswegens ,
van ouds her, Draayhals heeft geheeten. Hy
kan ook de Veders om zyn Kop overend zetten
als een Kuif. Men telt hem onder de eet-
baare Vogelen, niet alleen, maar, indeHerffl:
vet geworden zynde , agt men hem byna zo
fmaakelyk als de Ortolaanen.
Geftaltei Niettegenftaande de Draaihals, in grootte ,
p. ^ ‘ naauwlyks een Leeurik evenaart, mag men hem
onder de fchoonfte Vogelen van ons Werelds-
deel tellen, zegt R a y , wegens zyne Kleur.
Van boven is hy grys, volgens B risson , (die
hem uit het Kabinet van Reaumor heeft afge-
beeld, ) met bruin en zwartagtig overdwars en
golfswyze gemengeld; van onderen rosagiig,
met fe
v a n d e D r a a i h a l z e n . 373
met zwarte dwarsftreepen; aan den Buik vuil JT.
rosagtig w it, met zwart gefprenkeld. De
Staartpennen zyn bleek grys, met golfswyze jjoofd.
ftreepjes en zwartagtige Vlakken, en breede s t u k ,
zwarte Banden. De Oogkringen zyn geelagtig
bruin: de Pooten hellen naar bleek-rood: de
Bek is Loodkleurig,
Het Wyfje verfchilt van ’t Mannetje, door
dien het bleeker is gekleurd, zegt B risson;
doch Doktor D erham heeft opgemerkt, dat
’er een zwarte Band, in de Draaihals , langs
de Rug loopt, die in ’t Mannetje aan den Hals
eindigt; doch in ’t Wyfje zig over den Kop
uitftrekt rot aan den Bek.
Een V o g e l, die met deezen naverwand zou Geftreepfe
zyn , volgens A ldrov an d u s ( * ) , wordt van
B risson als eene Verfcheidenheid opgetekend,
onder den naam van gejlreepte Draaihals, In
grootte verfchilt hy weinig : doch van boven is
de graauwe of roeflagtige kleur, zeer aardig,
met geele Vlakjes overdwars gefprenkeld; van
onderen de witte verfierd met overlangfe geele
Streepjes. De Slag- en Staartpennen zyn van
kleur als de fin g ; de Pooten geel; de Nagelen
groot, krom en zwart,
( * ) Jyngi congener. Audrov» v-iv. Tom, 1« p*
JoN?T. *s4v> p. 8 i. Tab.
I.DlitL IY. SlUK, 3