fil:?
Fii I
1 i:' 1 i!ü,
door hunne onregelmaatige form als de geringheyd en het verfchil der
muntftoffen, waarvan ze gemaakt zyn , van den geleeden nood de
klaare en duydelyke merktekens op hunne voorhoofden vertoonen.
Wat nu hunne onregelmaatige gedaante, het verfchil en de gering,
heyd der rtauntftoffe aanbelangt, daar worden ronde, vier- en achtkan-
te , en van menigerleye andere gell:alte,het zy van goud, zilver, tin,
lood, papier, o f kaartebladen, ja ook zelf in zegellak o f omvel afge-
drukt gevonden. De opfchriften zelfs geeven ook veeltyds den nood,
waaraan zy hunne geboorte fchuldig zyn , te kennen. Dus leeft men
op zeker lood Noodftuk te Ypere, ftaande zyne influyting i n ’t jaar
I j 8 3. geraunt: Q u i d n o n c o g i t n e c e s s i t a s ? fVaartoe
clw'mgt ons de nood met ? Op anderen van Deventer : U r g e n t e n e c
e s s i t a t e D a v e n t r i .£ ; In den dringenden nood van Deventer.
Op die van Breda : N e c e s s i t a t i s e r g o ; Uyt nood, en desgelyks
op veele anderen , die behalven met dusdaanige o f diergelyke fpreuken
en de bygeftelde jaartallen, veeltyds ook met de wapenfchilden der belegerde
fteden, o f haarer Stedevoogden beftempeld zyn. Surville Ste-
devoogd van Doornik echer is de eerfte en eenigfte geweeft, die de
ftoutheyd gehad heeft van zyne beeldenis op de Noodftukken, ftaande
het beleg dier ftad van zyne zilvere fchotels gemaakt, tot geene kleyne
ergernis des Franfchen Hofs i n ’t jaar zeventienhonderdnegen te laaten
(OHia & tnunten. Zulks de (i) Hooge School der Opfchriften, ziende haar gevoe-
Kn deswegen door de Staatsdienaars des Konings geind, t’zyner veront-
de?in- fchuldiging inbragten, dat de gemelde Noodmunten geene geldftukken
Ep”s-348- maar flechts merktekens waaren , v a n ’t gene de Stedevoogd a an ’t ged
Amft. verfchuld was; ten minfte dat ’er geene wet was door welke men
het ftempelen van eyge beeldenis op de noodftukken vondt verbooden,
en derhalven dat de zelve veeleer moeften worden aangezien als enkele
gedenkftukken, om den verdienden lo f der Stedevoogden, wegens
(ilHis & verdeedigen der fteden, te vereeuwigen, als dat eenigszins
*'rAad. hooge rountrecht des Konings daardoor benaadeeld waare. Hoe
iZ i t ’t z y , alhier ftaat nog wegens de gemelde Noodmunten aan te merken,
r£s-3s4- dat op de zelve gemeenlyk, behalven het voornaame en eerftopgeftem-
” ' pelde wapenfchild van de ftad o f den ftedevoogd, nog een kleyner en
op laateren tyd daarby gemunt fchildtje o f eenig ander ingeftempeld
merk gezien wordt; tot bewys en blyk dat, dewyl die noodftukken
boven hunne rechte waarde eertyds gangbaar geweeft zyn , dc geleede
fchaafchaade
door dien Staat, S tad ,Vorft, ofGenootfchap wiens opgeftem-
peld merkteken o f wapenfchildtje het zyn mag, federt vergoed is. En
het is hierom dat men zelden Noodmunten van Leyde zonder een
kleyn ingeftempeld fchildtje van Holland vindt, dewyl dat Geweft
dc vergelding der fchaade, by verwiiTeling van meeft al het Leydfche
Noodgeld in munt van betete keur, gedaan heeft. Eyndelyk dient nog
geweeten, dat onder de Noodmunten niet zonder reden können, ja
moeten, zekere gemeene geldftukken geteld worden, die o f om Haarlem
te ontzetten, o f in en ftaande het beleg van Steenwyk, aldaar boven
hunne echte waarde als noodmunten gangbaar geweeft zynde, daarom
boven op de gewoonlyke muntverbeeelding met een kleyn wapenfchildtje
van den Staat o f de Stad, die de vcrhooging heeft ingevoerd
, zyn beftempeld; en welke ora die reden, dewyl ze niet minder
dan de andere Noodmunten de gedachtenis van den nood des Lands
beveftigen, ook gezamentlyk, benevens de Gedenk-en Legpenningen
, door de Liefhebbers in hunne verzamelkaffen bewaard worden
^ Deeze driederhande Nederlandfche Hiftoripenningen, dus genaamd,
met om dat ze juyft alle in Nederland maar op de Nederlandfche zaaken,
o f die met de zelve gemeenfchap hadden, gemunt z y n ,h e b ik in
dit Penningwerk altyd volgens hunne waare grootte verbeeld en geene
bygebragr als die ik weezendlyk gezien had often minfte deSchryvers
gemeld waaruyt zy gettokken waaren : en dat wel zonder aanzien o f
de zelveop den voor- o f op den tegenfpoed dier Geweften gemunt zyn
Want ge lyk ’er geene menfchlyke gezondheyd zoo beftandig is, die niei
fomtyds door onverwachte ziekten en andere toevallen ontfteld wordt
zoo wordt ’er ook geen Staat o f Ryk gevonden, wiens weeldrigfte voor-
fpoed door den ommezwaai en keer der menfchlyke wiffelvalligheden
temet niet gefchud, en wiens helderfte middagftond door de donkere
wolken van opgehoopte tegenfpoeden en rampen o p ’t onvoorzienft zoo
nu zoo dan met verduyfterd wordt. Het befchryven dier tegenfpoeden in
eene Hiftori is als de fchaduw en verdieping (r) in een weluytgewrocht
tafereel, die verre van het te ontfieren, integendeel het wit en verhoog-
de krachtiger doen voorkomen, en ’t licht van den genooten voor-
fpoed te helderder doorftraalen. Want wien is onbekend, dat het van
pas gemengelde zoet en zuur wel meeft den fmaak kittelt? daar inte-
gendecl de alte zoete disgerechten, hoeaangenaam die ook in de eerfte
aandoening zyn moogen, by vervolg echter welhaaft walgen en te-
genftaan. Evengelyk de Staatkundige Bokkalyn van deNapelfche Veld-
hederen getuygt, welke door de verhongerde verftanden in den beginne
Bokkal.
KundJcli.
vanParnas
I. deel.
XIX.
hoofdft.
XLVI.
hoofdft.
P»S. l i j .