NiîLiï
' ilB'
I
my, va»
den Qru-
fanger Gt-
ntraal.
honderdtwintig guldens door den Opperfchatmeefter des gemeenen (*)
'Z i'“ Lands uytgedeeld. T e weeten; aan ieder der twaalf Heeren zitting
hebbende in den gemelden Raad van Staate, midsgaders aan den Opperfchatmeefter,
den Algemeenen Ontfanger, en den Geheymfchry-
( . ) ^ ver des Raads ieder een’ leg van eenentachtig guldens ■. voorts aan (*)
i i i i l den Voorfpraak der Algemeene’s Lands goederen, de vier Koramy-
r ^ I r z e n van de Geldmiddelen (f) der Vereenigde Nederlanden , dien (\)
nZ:J‘- van den Geheymfchryver, dien (|) van den Opperfchatmeefter, den
(1) Kom- /• t A 1
S'sX- tweedcn van den (S) Algemeenen Ontfanger, en den Agent van hun-
'Z'ZZ. ne Hoogmoogendheden ieder mede een’ le g, doch flechts van vyfen-
auldens. De Leden en Meefters van de Algemeene Muntka-
M» The- O & 1 • 1 /■ U
{ sB B mer in ’s Graavenhaage ontfangen thans ook n o g , in plaatfe hunner
oude en thans in onbruyk geraakte leggelden , jaarlyks eene vereering
van een mai'k zilvers in geld. Diergelyke uytdeelingen van Legpenningen
zyn ook in Zeeland, zoo onder de Staatsieden, en der Schat-
kamer, als de byzondere Regeerders van ’t eyland Walchere, desge-
lyks te Uytrecht, en in Gelderland, ten gebruyke zoo der Rekenka-
mereh als Staatsieden eertyds gefchied; als blykt uyt verfcheydene Legpenningen,
die van de gemelde Geweften en Vergaderingen nog in de
penningkaflen der Liefhebberen tot geen kleyn getal worden gevonden. In
de Keyzerlyke Nederlanden was voorheen, en is alsnog het omdeelen
van zilvere cn kopere Legpenningen in vollen zwang. Dus wierden
jaarlyks op uytdrukkelyken laft van den Raad der Geldmiddelen, ftaande
de regeering van Koning Karel den I I , door den Algemeenen Ontfanger
d°es Lands aan den Opperlandvoogd te Bruffel , op Nieuwejaars-
daip in eene koftelyke geborduurde beurs honderd zilvere Legpennin-
<ren aangebooden , welke met onderfcheydene zinnebeelden en daarop
ftaande Ipreuken, naar de gelegenheyd des tyds,waaren beftempeld.
T en tyde van Koning Philips den V . gefchiedde het zelfde , en
is nog daarenboven door den Burggraaf van Alverado, en den Baan-
derheer van Hiembecque, beyde als Algemeene Ontfangers des Lands,
(i)Eutop Koninglyken Raad, die toen ( i ) in plaatfe van den
“ oi“ ' Geheymen Raad door den Spaanfchen Koning was opgerecht, jaar-
w n - lyks met honderd zilvere Legpenningen vereerd geworden. Dan ledert
het jaar zeventienhonderdzeventien heeft de Algemeene Ontfanger
, op uytdrukkelyk bevel van den Raad der Geldmiddelen, een dub-
held getal, te weeten tweehonderd zilvere Legpenningen, op Nieuwejaars
’ens de
.rchiven
derMunte
te Antwerpen.
jaarsdag den Markgraave van Prié te Bruffel aangebooden, en cen
diergelyk getal aan den Geheymfchryver van den Prins Eugeen van
Savoye, als Opperlandvoogd der Keyzerlyke Nederlanden ovethandigd,
om door hem naar Weenen aan den gemelden Prins gezonden te worden.
Zoodaanige uytdeeling gefchiedt ook nqg jaarlyks te Doornik,
te Gent, te Ooftende, in ’t Oudenburgfche van Gent, in de Kaftel-
nye van K o r tiy k , in de Zaal en Kaftelnye van Ypere, in de ftad en
het Vrye van Brugge, en ook te Namen. In welk laatftgemelde Geweft
daarenboven nog een zeer groot getal van Legpenningen, telkens by
’t aankomenvan èenen nieuwen Landvoogd en Hoofdbaljuw v a n ’t zelve
, wordt uytgedeeld : alle welke dan, ter gedachtenis zyncr aanftel-
linge, op de een zyde het wapenfchild van dat Geweft, en op de andere
het zyne, benevens zyne tytels, voeren. Zulks als laatftelyk de
Graaf van Lannoy in ’t jaar zeventienhonderdvyftien tot Landvoogd
en Hoofdbaljuw van Namen wierdt aangefteld, aldaar wel dertienhon-
derdendrie zilvere, en zesentwintighonderdenzeftien ( i) kopere L e g -p ) Vol-
penningen zyn uytgedeeld geworden; te weeten, honderdachtenzeftig
zilvere, en driehonderdzesendertig kopere aan den nieuwen Landvoogd
ze lf, en de helfte van dat getal aan ieder lid der befchreeve Staatsver*
gaderinge. Invoege men door het aanhouden van dit gebruyk aldaar ,
federt veele jaaren herwaart eene onafgebroke reeks der byzondere
Landvoogden van dat Geweft, hunner tytelen, en der jaaren hunner
aanftellingen, evenals door de andere Legpenningen de andere Staatsgevallen
des Lands, met ruym zoo groote zekerheyd, mids ze alle op
laft der Hooge Overigheyd gemunt zyn , als de opvolging der Roomfche
Burgermeefteren door de oude penningen, kan opmaaken en be-
veftigen. Myn befcheyden Leezer oordeele hieruyt van hoe groote
achtbaarheyd de Nederlandfche Legpenningen zyn ; en hoe verkeerdelyk
de zulken oordeelen, die voor de zelve mindere achting, als voor
de oude Roomfche, ik zwyg nu van de laatere Gedenkpenningen, hebben.
Van geene mindere achtbaarheyd zyn ook de N o o n - o fV E L D -
M UNTEN, dus genaamd, om dat die geene Gedenk-o f Legpenningen,
maar zekere onregelmaatige geldftukken zyn , die ftaande eenig
beleg o f zeer zwaardrukkende nood des Lands, het zy door de Hooge
Overigheyd zelve, het zy door de byzondere Stedevoogden in de belegerde
Steden onder haar gezag, gemunt zynde, ook veeltyds zoo