
 
		agtcien  o f twintig  duimen  lang is.  De Heer  we b *  
 BfcR  heeft  eene  tekening  gemaakt  van  po u l ah o   
 met  zoodanig  eene  muts  op ,  die  best  een  denkbeeld  
 van  dezelve  zal  geeven.  Het  Opperhoofd  
 bleef  aan  boord  tot  in  den  avond,  wanneer  hij  
 ons  verliet;  maar  zijn  broeder,  wiens  naam  ook  
 F ü T T A F A iH E   was  en  een  o f  twee  meer  van'  
 zijn  gevolg  bleeven  den  geheelen  nacht  in  het  
 fchip  vertoeven, 
 Den  volgenden  morgen  ,  met  het  aanbreeken  
 van  den  dag,  ligtede  ik  het  anker  met  een  fraai  
 koeltjen  uit  het  N,  O.  en  Huurde  Westwaarts,  
 met voorneemen  om  naar Annamooka  terugtekee-  
 ren,  langs  die  koers,  welke  wij  reeds  gezeild  
 waren.  Wij  wierden  door  verfcheiden  zeilende  
 kanos  gevolgd,  in  eene  van  welke  zig de Koning  
 bevond.  Zoo  dra  hij  aan  boord  van  de  Refolutie  
 gekoomen  was  ,  vroeg  hij  naar  zijnen  broeder,  
 en  de  andere,  die  den  geheelen  nacht  bij  ons  aan  
 boord  geweest  waren.  Nu  bleek  het  dat  zij  zonder  
 zijn  verlof  gebleven  waren  ,  want  hij  deed  
 hun,  in  zeer  weinige  woorden  ,  zulk  eene  berisping  
 ,  dat  de  traanen  hun  uit  de oogen  kwamen,  
 fchoon  zij  niet  jonger  dan  dertig  jaaren  waren.  
 Hij  Hond  hun  egter  weldra  toe  langer  te  blijven,  
 want,  toen  hij  ons  verliet,  liet  hij  zijnen  broeder  
 en  v ijf van  zijn  gevolg aan boord.  Wij  hadden  
 ook  het  gezelfchap  van  een  opperhoofd,  dat  kort  
 te  vooren  van  Tongataboo  gekoomen  was,  welks 
 naam 
 naam  t o o b o u e i t o a   was.  Zoo  dra  hij  aan  
 boord  was,  zond  bij  zijne  kano  weg  en  verklaarde  
 dat  hij  met  vijf  andere,  die  met  hem  gekoomen  
 waren,  aan  boord  zoude  flaapen  ,  zoo  dat  
 ik  nu  mijne  kajuit  vol  bezoekers  had.  Dit  was  
 wel wat  lastig,  maar  ik  verdroeg  het  des  te  gewilliger, 
   omdat  zij  veele  levensmiddelen  voor  mij  
 ten  gefchenke  medebragten,  voor  welke  ik  hun  
 altoos  voeglijke  tegengefchenken  deed. 
 Omtrent  ten  een uur in den agtermiddag wierdde  
 Oostlijke wind  door een  fris  koeltjen  uit  het  Z.  Z,  
 O.  gevolgd.  Alzoo  onze  koers  nu  Z.  Z,  W.  o f  
 nog  meer  Zuidlijk  was,  waren  wij  genoodzaakt  
 tegensden wind op  te laveeren,  en  loefden  ten  agt  
 uuren  even  de  Noord-zijde  van  Footooha  om,  
 daar  wij  den  nacht  doorbragten met korte gangen  
 te  maaken. 
 Des  anderendaags  ’s morgens  laveerden  wij  op  
 naar Lofanga,  daar,  volgens  het  bericht van  onze  
 vrienden,  goede  anker-grond'was.  Het  was  
 een  uur  na'den  middag  eer  wij  grond  peilden,  
 aan  lij,  o f aan  de Noord-West-zijde,  op  veertig  
 vademen  water,  omtrent  eene  halve  Engelfcbe  
 mijl  van  land; maar  de  oever was  Heil  en  de  grond  
 rotsachtig,  terwijl  er  aan  lij  eene  keten  van  branding  
 lag,  Naardien  alle  deeze  omflandigheden  
 regens  ons waren,  Huurde  ik  naar  K om ,  in  ver-  
 wagting van  onder  dat eiland  beteren  anker-grond  
 te  zullen  vinden.  Maar  daar  was  zoo  veel  tijd 
 ver