
 
		gevangen  en  zij  gaven  ons  omtrent  een  dozijn  
 van  dezelve  in  onze  floep.  Ik  verzogt  te mogen  
 zien  hoe  zij  vischten,  waarin  zij  gereedlijk  bewilligden. 
   Men  onderftelde  dat  ’er  eene  fchool  
 visfchen  op  eene  van  de  banken  ware;  zij  floo-  
 ten  dan  de  bank  terftond  in  met  eeh  lang net  als  
 zegens  o f  keer-netten.  De  visfchers,  van  welke  
 uit  elk  vaartuig  een  in  het water  flapte,  omringden  
 daarop  den  visch  met de  driehoekige  netten  
 in  hunne  handen,  met  welke  zij  de  visfchen  
 uit  den  zegen  fchepten  o f vongen,  als  zij  ’er  over  
 wilden  fpringen.  Zij  toonden  ons  dit  geheele  
 werk  (dat  zeeker  fcheen  te gaan)  d oo r ’er  enige  
 van  de  visfchen,  die  zij  reeds gevangen  hadden,  
 in  te  werpen,  want  daar  was  nu  juist geen  visch  
 op  de  bank,  die  zij  hadden  afgezet. 
 Den  Vorst  en  zijne  visch-partij  verlaatende,  
 voeren  wij  voort  naar  het  diepst  van  de  baai  en  
 landden  ter  plaatfe  daar wij  te  vooren  geland waren  
 ,  toen  wij  te  vergeefsch  uit  geweest  Waren  
 om  m a r e e w a g e e   te  bezoeken.  Zoodra  wij  
 aan  land waren  geflapt,  verzogt  de  Koning  o m  a i   
 mij  te  zeggen  dat  ik  niet  bedugt  behoefde  te  
 zijn  over  de  floep  o f hetgeen  ’er  in was,  want  dat  
 niemand  iets  zoude  aanraaken,  en  wij  bevonden  
 naderhand  dat  hij  waarheid  gefprooken  had.  ' Wij  
 wierden  terftond  naar  een  yan  p o u l a h o s   huizen  
 gebragt,  niet  verre  daarvandaan  en  naast  
 het  openbaar  huis  o f de malaee,  in welk wij  geweest