
 
		Êgter  dat  het  van  eenen  aanmerklijken  affiand  
 kwam,  en waarfchijnJijk  is  het alleen  té  vinden  in  
 den  eenen  o f  anderen  dilflaanden  poel,  alzoo  ’er  
 nergens  eene  loopende  beek  gezien  wierd. 
 Volgens  het  verhaal  van  o m  ai   van  hetgeen  hij  
 in  zijne  gefprekken  met  zijne  drie landslieden  van  
 hun  vernoomen  had,  gelijken  de  zeden  van  deeze  
 eilanders,  hunne  wijze  van  vreemdelingen  te ontvangen  
 en  hunne  algemeene  levenswijze  veel  naar  
 die  van  Otahiti  en  de  nabuurige  eilanden.  Hunne  
 godsdienftige  plegtigheden  en  denkbeelden  zijn  
 ook  ten  naasten  bij  dezelfde;  want,  eenen  man  
 ziende,  die  van  top  tot  teen  donker zwart gefchil-  
 derd  was ,  en  naar  de reden  vraagende,  zeide  men  
 ons  gezelfchap  dat  hij  onlangs  den  laat Hen  dienst  
 aan  eenen  overleden  vriend  had  bewezen,  en  zij  
 bevonden  dat het ook  bij  diergelijke  gelegenheden  
 was  dat de vrouwen  zigzelve  infnijdingen deeden,  
 gelijk  alreeds  gezegd  is.  Het  is  uit alle  omftati*  
 digheden  indedaad  buiten  allen  twijfel  dat  de  inboorlingen  
 van  Wateeoo  oorfpronglijk  van  den-  
 zelfden  ftam  gekoomen  zijn ,  die  zig  zoo wonderr  
 baarlijk  over  de  ontzagchelijke  uitgeftrektheid  van  
 de  Zuid-Zee  verfpreid  heeft.  lYlen  zou  eg,ter  on-  
 derftellen  dat  zij  aanfpraak  maaken  op  eene  doorr  
 lugtigef  afkomst,  want  o m  ai   verzeekerde  ons  
 dat  zij  hun  eiland  vereerden  met  den  naam  van  
 Wenooa  no  te  Eatooa,  dat  is,  een  Goden Land,  
 zigzelve  eene  foort  van  godheden  achtende,  en 
 als 
 $en  geest  van  den  Eatooa  bezittende.  Dit wild  
 dweepachtig  denkbeeld  fcheen o m a i   ten  hoogden  
 goed  te  keuren,  ons  zeggende  dat  ’er voorbeelden  
 waren  dat  men  hetzelfde  op  Otahiti gedagt had,  
 maar dat  het  een  algemeen  heerfchend  denkbeeld  
 was  onder  de  inwooneren  van  Mataia  o f Osna*  
 hrug -Eiland. 
 De  taal,  die  op  Wateeoo  gefpeooken  wierd,  
 verftond  om a i   even  wel  als  onze  twee  Nieuw-,  
 Zeelanders.  Welke  derzelver  bijzondere  eigen-  
 fchappen  zijn,  als  zij  met  de  andere  tongvallen  
 vergeleken  wordt,  ben  ik  niet  in  ftaat  optegee-  
 ven;  de  Heer  a n d e r s o n   had  wel  zorg  gedraa-  
 gen  enige woorden  van  dezelve optetekenen, maar  
 de.  inboorlingen ,  die  geen  onderfcheid maakten  in,  
 hetgeen  zij  ons  ontvreemden  ,  hadden  zijn  aantekenboek  
 uit  zijn’ zak  geftoolen. 
 *   % 
 B   $ D E R -