
 
		ke  bij  de  zuidlijkfte  Europeaanen  gemeen  is.  De  
 andere  was  niet  zoo  fraai.  Beiden  hadden  zij  
 zwaar,  Huik  hair,  fgit-zwart  van  kleur,  op  de  
 kruin  van  het  hoofd met  eene  ilrpok  doek  vastgebonden. 
   Zij  droegen  even  zulke  gordels  als  wij  
 die,  welke  aan  land  waren,  hadden  zien  aan  hebben, 
   en  bevonden  dat  de  Hof  van  den  papier-  
 moerbezieën - boom  gemaakt was  op  dezelfde  wijze  
 als  op  de  andere  eilanden  van  deezen  Oceaan.  
 Het was  vernist  gelijk  dat,  welk  bij  de  inboorlingen  
 van  de  Vrienden - Eilanden  gebruikt  wordt ,  
 maar  het  doek  op  hun  hoofd  was  wit,  gelijk  dat  
 op  Otahiti.  Zij  hadden  eene  foort  van  voet-  
 zoolen  aan,  van  eene  grasachtige  zelfhandigheid  
 gevlogten,  die  ook  gedraagen  wierden  door  de-  
 geene,  welke  aan  den  wal  Honden,  en  die,  naar  
 wij  onderhielden,  gefqhikt  waren  om  hunne  voe  
 ten  tegens  de  ruuwe  koraal - klippen  te beveiligen.  
 Hunne  baarden  waren  lang,  en het binnenfte  van  
 hunne  armen,  van  den  fchouder  tot  den  elleboog, 
   en  enige  andere  deelen  waren  beprikt  op  
 de  wijze  van  de  bewooneren  van  bijna  alle  de  eilanden  
 in  de  Zuid-zee.  Hunne  oor-lellen  waren  
 doorboord,  o f  liever  opgefpleeten,  en  wel  zoo  
 jlerk,  dat  een  hunner  ’er  een  mes  en  enige  koraa-  
 len,  die  hij  van  ons  ontvangen  had,  in  ftak;  dezelfde  
 man  had  ook  twee  gepolijfte  paerlemoer-  
 fchelpen  en  eene  bos  menfchen- hair,  los gevlogten, 
   aan  zijnen  hals  hangen,  dat  het  eenigst  ver- 
 A   5  fier