
 
		hoo noemen.  Als  een  van  hun  verkiest  te  wortelen, 
   taat  hij op  en  treed  door  het  open  vak  met  
 eene  foort  van  afgemeeten  ta p ,  zig  hard  op  het  
 gelid  van  den  elleboog  van  eenen  arm,  die  gebogen  
 i s ,  flaande  ,  dat  'een  hol  geluid  voortbrengt  
 ,  dat  voor  eene  uitdaaging  wordt  gehouden. 
   Zoo  ’er  niemand  van  de  andere  zijde  voor  
 4en  dag  koomt,  om  met  hem  te  kampen,  keert  
 hij  op  dezelfde  wijze  wedeF  terug  en  gaat  zitten,  
 maar  blijft  ook  fomtijds  taan  klappen  in  het mid*  
 den  van  de  ruimte,  om  eenen  uittedaagen  om  op-  
 cekoomen.  -Zoo  ’er  zig  een  tegenpartijder  op*  
 doet,  koomen  zij  bij  elkanderen  met  tekenen  van  
 de grootte  goedwilligheid, gemeenlijk glimlachende  
 en  tijd  neemende  om het  doek,  dat  zij  om  den  
 middel  hebben,  regt  te  fchikken.  Dan  vatten  
 zij  elkanderen  bij  deezen  gordel  met  eene  hand  
 aan  elke  zijde,  en  h ij,  dien  het  gelukt  zijnen  te*  
 gehtrijder  naar  zig  te  trekken,  tragt  hem  onmid-  
 delijk  op  zijne  borst  van  den  grond  te  Jigten  en  
 op  den  rug  te  werpen ,  en  als  hij  in  taat  is  om  
 in deezen  tand  twee  o f drie maaien met  hem  rond  
 te  draaien  ,  eer  hij  hem  neder  fmijt,  mist  zijne  
 behendigheid nooit toejuichingen van de  aanfchou-  
 Weren  uit  te lokken.  Zoo  hunne  krachten  gelijker  
 zijn,  vatten  zij  elkanderen  tertond  en  tragten  eL  
 kaêr omverre  te werpen door  de  beenen  door mal»  
 kanderen  te  tingeren  o f elkanderen  van  den  grond  
 te  ligten,  in  welke  wortelingen  zij eene  verbaa* 
 zen* 
 zende  terkte  vertonnen,  zijnde  elke  fp ie r ,  als  
 het  ware,  gereed  om  te  harten  van  overfpanning.,  
 Als  een  van  beiden  omverre  is  gefmeten,  ver->  
 laat  hij  het  veld  onmiddelijk,  maar  de  overwin-  
 naar  gaat  enige  feponden  zitten,  taat  op  en  begeeft  
 zig  naar  de  zijde,  van  waar  hij  gekoomeii  
 is ,  welke  zijde  de  overwinning  overluid uitroept,  
 in een  langzaam uitgefprooken reden  op  eenen  zin-*  
 genden  toon.  Na  eene  korte  wijl  gezeten  te  hebben, 
   taat  hij  weder  op  en  daagt  andermaal  u it,  
 wanneer  ’er  fomtijds  verfchexden  tegenpartijders  
 opkoomen*,  maar  hij  heeft  het  voorrecht van  ’e*  
 eenen uit  te  kiezen, met welken  hij  wortelen  w il,  
 en  heeft  ook  het  recht  van  wederom  uit  te  daa-  
 gen,  zoo  hij  zijnen  tegentrijder  nederfmijt,  tot  
 hij  zelf  overwonnen  wordt,  en  dan  zingt  de  andere  
 zijde  den  vi&orie- zang  voor  haaren  kamp-,  
 yegter.  Het gebeurt ook  dikwerf  dat  ’er  vijf  o f   
 zes  van  elke  zijde  op taan  en  elkanderen  te  zaa-  
 men  uitdaagen,  in  welk  geval  men  gemeenlijk  
 drie  o f vier  mannen  tegelijk  op  het  veld  aan  den  
 flag  ziet.  Doch  het  is  verwonderlijk  te  zien welke  
 bedaardheid  zij  in  deeze  oefening  behouden 5  
 want wij  zagen  geen  voorbeeld  dat  zij  de  plaats  
 verlieten  met  het  minst  ongenoegen  op  hun  ge*  
 laat.  Als  zij  bevinden  dat  zij  zoo  gelijk  van  
 krachten  zijn,  dat  het  niet  waarfchijnlijk  is  dat  
 de  een  den  anderen  omverre  fmijce,  fcheiden  zij  
 met onderlinge  bewilliging  uit*  En  zoo  het  bij 
 den