Even na hec aanbreeken van den dag zagen wij
enige kanos naar de fchepen afkoomen, en eene
wan dezelve voer regi op de Refblutie aan. Daar
was een varken in met enige plataanen en kokos-
sooten, voor welke het volk, dat dezelve bragt,
eenen hond vroeg, terwijl zij alle andere dingen,
die wij ’er voor booden, weigerden. Een van
de heeren bij ons aan boord had juist eenen hond
en eene teef, die zeer hinderlijk in het fchip waren,
en welke wij bij deeze gelegenheid zouden
hebben kunnen loozen tot bevordering van wezenlijk
nut, namelijk van het ras van een zoo nuttig
dier op dit eiland te planten. Maar dit was het
oogmerk van derzelver eigenaar niet geweest met
hen op reis medeteneemen. Om egter dit
wolk genoegen te geeven, fcheidde o m a i van
eenen geliefden hond, dien hij uit Engeland me-
degebragt had, en met deezen vertrokken zij ten
hoogften voldaan naar land.
Omtrent tien uuren zond ik den Heer g o r e
met drie floepen, twee van de Rejolutie en eene
van de Ontdekking, om te beproeven wat hij zoude
kunnen uitrigten, en, alzoo ik mij volkoomen
op zijne ijver en bekwaamheid konde betrouwen,
liet ik het geheel aan hem over om zoo te handelen
, als h ij, naar de omftandigheden, best zoude
geraaden vinden. Twee van de inboorlingen,
die aan boord geweest waren, verzelden hem, en
o m ai gong in zijne floep mede als tolk. Naardien
dien de fchepen eene volle mijl van het eiland
waren toen de floepen afftaken, en wij maar weinig
wind hadden, was het middag voor wij tot
hetzelve konden op werken. Toen zagen wij onze
drie floepen voor haare dreggen liggen even
buiten de branding en over dezelve een ontzagche-
lijk aantal inboorlingen op het ftrand. Hieruit
konden wij befluiten dat de Heer g o r e en andere
van ons volk geland waren, en ons ongeduld
om den uitflag te weeten kan men ligt begrijpen.
Om hunne beweegingen gade te Haan en om ge-1
reed te zijn om hun die hulp toetebrengen ,• welke
zij zouden mogen nodig hebben1 en onze ligging
zoude toelaaten, hield ik zoo na aan het ftrand
als de voorzigtigheid toeliet. Ik wist evenwel
dat het rif een zoo fterke muur tusfehen ons era
onze vrienden, die aan land waren , was, en hen
zoo zeer buiten bereik van onze befcherming ftel-
de, als o f de halve omtrek van den aardbol tus-
fchen beiden ware geweest. Maar de eilanders
wisten dat waarfchijnlijk niet zoo wel als wij.
Sommige kwamen nu en dan in hunne kanos naar
de fchepen met enige kokos-nooten, die zij vermangelden
voor alles, dat men hun aanbood, zonder
te fchijnen aan enig bijzonder ding de voorkeur
te geeven.
Deeze bezoeken dienden om mijne bekommernis
voor ons volk, dat aan land was, te verminderen,
Schoon wij geen naricht uit onze bezoekers