ileeds tegens het fchip waren blijven liggen, hun*
rie kleinigheden vermangelende, hunnen handel,
voeren zoo fnel zij konden naar land, en naderden
ons niet meer.
Ten drie uuren kwamen de floepen terug en dé
Heer k i i^g berichtte mij dat ’er geen ankergrond
voor de fchepen was, en dat de floepen
flecjits konden landen aan den buiten- rand van
het r if, dat omtrent een vierde Engelfche mijt
van het droog land lag. Hij zeide dat ’er een
aantal inboorlingen op het rif gekootnen was, met
lange fpeeren en knodfen gewapend, als o f zij
voorneemens waren zig tegens zijne landing te
verzetten. En egrer, toen hij nabij genoeg ge-
kpomen was, fmeeten zij otts volk enige kokos-
nooten toe, en nodigden hen aan land tekoomen,
fchoon h ij'te gelijken tijd zag dat de vrouwen
zeer druk bezig waren met eenen nieuwen toevoer
van fpeeren en werp 5 fchichten aamebren-
gen, doch alzoo hij geene reden had om te landen,
gaf hij hun geene gelegendeid om dezelve tf
gebruiken. :
Dit bericht ontvangen hebbende, nam .ik in
aanmerking dat, alzoo de fchepen hier niet ten anker
konden koomen, de poóging om hier gras opte-
doen ons lang zoude ophouden en ook met enig
gevaar verzeM zijn. Daarenboven hadden wij
ook gebrek aan water, en, fchoon de inwboners
ons gezégd hadden dat ’er water op huti e>laod
was.
was, wisten wij egter niet in welke hoeveelheid
en van hoe yerre wij zouden genoodzaakt zijn het
te gaan haaien. En , al ware ’er geene andere
hinderpaal geweest dan het koomen over het r if,
waren wij verzeekerd dat dit een zoo moeijelijk
als langwijlig werk zoude wezen.
Aldus te lepr gefield zijnde ©p alle de eilanden
, die w ij, zedert wij van Nieuw - Zeeland waren
vertrokken, ontmoet hadden, en de ongun-
ftige winden en andere onvoorziene omftandighe-
den onzen voortgang onvermijdjijk zoo zeer ver*
traagd hebbende, was ’er nu niet aan te dénken
om nog dit jaar iets in de hooge breedten van het
Noorder halfrond uitcerigten, van welke wij
nog zoo verre af waren, fchoon hét jaargetijde
voor onze verrigtingen aldaar reeds begonnen was.
In deezen toeiland was het volflrekt noodzaaklijk
zulke maatregelen te volgen als waarfchijnlijkst
zouden dienen in de eërffe plaats om het vee, dat
wij aan boord hadden, te behouden, en vervolgens
(dat een nog gewigtiger voorwerp was^ de
fchips-behoeften en het proviand van de fchepfen
re bewaaren, opdat wij te beter in flaat zouden
zijn onze Noerdfche ontdekkingen te vervolgen
die nu niet konden beginnen dan een jaar laater
dan het voorneemen geweest was.
Indien ik zoo gelukkig geweest ware van eenep
vpojraad van water en gras op een van de eilan-,
dén, welke wij laatst bèzogt hadden, op te kun*
E O