beste anker-plaats te brengen. Wij Huurden Z^.
ten W. op het kompas.
Ten' vijf uuren in den agtermiddag zagen wij
twee kleine eilandjens vier mijlen ten Westen
van ons. Onze lootfen noemden het een Hoonga
Hapaee en het ander Hoonga Tonga. Zij liggen
op 2o° 36' Breedte en tien o f elf mijlen van de
West-punt van ^Annamooka in de flreek van Z.
46° W. Volgens bericht van de eilanders, die
aan boord waren, woonen ’er maar vijf mannen
op Hoonga Hapaee, en Hoonga Trnga is geheel
onbewoond, maar op beiden is overvloed va»
zee-vogelen.
Wij bleeven dezelfde koers houden tot des anderen
daags ’smorgens ten twee uuren, wanneer
wij, enige lichten vooruit ziende, en niet wee-
tende o f zij aan land, dan wel aan boord van de
kanos waren, oploefden en eenen korten gang
heen en weder deeden tot den dageraat. Toen
hernamen wij onze koers Z. ten W. en kort daarop
zagen wij verfcheiden kleine eilandjens voor ons,
én Eooa en Tongataboo ’er agter. Wij hadden
toen vijf en twintig vademen water met eenen
grond van gebrooken koraal en zand. De diepte
verminderde trapswijze Paar maate wij de bovengenoemde
eilanden naderden , dje langs de N. O.
zijde van Tongataboo liggen. Volgens den raad'
van onze lootfen Huurden wij naar het midden
en naar de breedlle ruimte tusfchen de kleine
eieilandjens^,
die wij voorbij moeflen, terwijl de
floepen vooruit peilden. Wij wierden ongevoelig
op eene groote bank gedreven, waarop ontel-
baare koraal - klippen lagen op verfchillende diepten
beneden de oppervlakte van het water. Ondanks
alle onze zorg en oplettendheid om ’er het
fchip vrij van te houden , konden wij niet beletten
dat het op eene van deeze klippen Hootede,
en de Ontdekking, fchoon agter ons, kwam ’er
niet beter af; gelukkig egter geraakte geen van
beiden de fchepen vast, noch kreeg enige fchade.
Wij konden niet terug keeren zonder nog grooter
gevaar te loopen, alzoo wij ’er omtrent vlak voor
den wind in gezeild waren; wij konden ook het anker
niet uitwerpen, naardien wij verzeekerd waren
dat onze kabels onmiddelijk door de klippen zouden
doorgefneden worden. Wij hadden geene andere
toevlugt dan maar voort te zeilen. Hier toe
wierden wij aangemoedigd niet alleen door het
zeggen, maar ook door te zien dat ’er dieper water
was tusfchen ons en het land. Om ’er egter beter
van onderrigt te worden, lieten w i j , zoo dra
wij eene plaats vonden daar geene klippen waren,
het anker vallen en zonden de Huurmannen met
de floepen om te peilen.
Zoo dra wij geankerd waren, dat omtrent den
middag was, kwamen verfcheiden van de inwao-
-neren van Tongataboo in hunne kanos naar de
fchepen. . Zij verzeekerden ons, zoo wel als on-
L 3 ze