lippen hebben, een gebrek even zoo gemeen als
de voprige volmaaktheid.
De vrouwen verfehillen niet zoo veel van dé
mannen in gelaats - trekken als in haare algemee-
iie gedaante, die, voor het grootst gedeelte, vrij
is van die fterke vleeschaehtige vastheid, als zig
t ij de laatfte vertoont. Schoon de trekken van
fommige zoo fijn zijn , dat zij niet alleen een waar
blijk van haare kunne zijn, maar zelfs aanfpraak
maaken op een aanmerklijk deel fchoohheid én
uitdrukking, is de regel egter geenzints zoo algemeen
als in veele andere landen; maar dat is
ook meeftentijds het eenigfte waarop iets te zeg-
gen zoude vallen f want de meefte vrouwen zijn
wel geëvenredigd van lijf en leden, en fommige
volftrekt volmaakte modellen van eene fchooné
vrouwen geftalte. J)och daar de vrouwen zig
meest door onderfeheiden is de ongemeene kleinte
en tederheid van haare vingeren * die tegen^
de fraaifte in Europa zouden kunnen monfte-
ren. ;
Hunne algemeene kleur is eene tint donkerer
dan het koper-bruin; maar verfcheiden van de
mannen en vrouwen hebben eene waare olijfkleur,
en fommige van de laatfte zijn zelfs veel fchooner,
Hiermede worden de eigenlijke Indiaanèn niet bé-
doeld, maar alleen minder befehaafde inboorlingen vasf
vreemde waerelddeelen, g. f o r s t e r *
ne r , dat waarfehijnlijk daarvandaan koomt dat
zij minder aan de zon zijn blootgeileld, ( * ) gelijk
eene ftrekking tot zwaarlijvigheid bij enige
weinige van de voornaamfte het gevolg fchijnt
van een vadziger leven. Onder de laatfte ziet
men ook meest eene zagte heldere huid. Bij het
gros van het volk is de huid méést van eene doffe
tint, met enige rauwheid gepaard, bijzonderlijk
op de deelen, die zij niet bedekken , dat
misfchien toetefchrijven is aan de eene o f andere
huid ziekte. Wij zagen eenen man en eenen
jongen te Hapaet en een kind op Annamooka die
volmaakt wit waren. Doch zulke vindt men onder
( * ) Ik- weet niet of de Schrijver hier meene dat de
olijven - kleur ligter dan donker koper-bruin is; naar mijne
gedagtenzijn zij niet eens tinten van eene zelfde hoofdkleur,
want bij olijven - kleur denkt men zig tog gewoonlijk eene
vermenging van zwart en geel, en van geenevan beiden is
in het koper • bruin een fpoor te vinden. Het is ondertus-
ichen waar dat men zoo wel bruine menfchen als andere,
die een mengzel van zwart in hunne kleur hebben, en welke
men insgelijks olijfkleurig zoude kunnen noemen, in de
Vrienden-Eilanden aantreft. Misfchien zijn deeze laatfte
vreemdelingen, omtrent zoo als boven van de inwooneren van
Feejee aangemerkt is, dat zij eene tint donkefer waren. De
nogligtere inwooneren egter zou ik voor minder donkerbrtiin
houden, zonder enig inmengzel van zwart. Het ware wet
te wenfchen dat men in de noeming van kleuren naar wat
bepaalder regelen • te w.erk. ginge.
G, FOK. STER,
I X . D e e l . X