Daar Tongataboö was afgezonden» waarop dit Opperhoofd
onmiddelijk naar Annamoöka was over-
geftooken. De officier, die aan land was, zeide
mij dar,, toen hij eerst aankwam, allen den inboorlingen
wierd bevoolen naar buiten te hoornen
, offi hem te gemoet te gaan, en dat zij hem
hulde deeden doof hunne hoofden tot zijne voeten
te buigen, welker zooien zij ook met beiden
handen aanraakten, eerst met de palm, en vervolgens
met het bovenst gedeelte. Daar kon weinig
reden zijn om te vermoeden dat een perfoon,
die met zoo veel eerbied ontvangen wierd, minder
konde zijn dan de Koning.
In den agtermiddag gong ik deezen grooten
man een bezoek geeven, hebbende eerst een ge-<
fchenk [van twee visfchen van hem ontvangen,
die door eenen van zijne bedienden aan boord
gebragt wierden. Zoo dra ik aan land flapte,
kwam hij naar mij toe. Hij feheen omtrent dertig
jaaren oud te zijn, was lang, maar rank, en
had meer van de Europifche trekken dan ik opie
iemand hier gezien had. Toen de eerfle pligc-
pleegingen voorbij waren, vroeg ik hem o f hij
de Koning ware; want, fehoon men mij zulks
gezegd had, begon ik ’er egter aan te twijfelen,
toen ik zag dat hij dezelfdeniet was, welken ik
mij herinnerde op mijne voorige reis onder dien
tijtel ontmoet te hebben, t a i u a antwoordde
voor hem en telde niet minder dan honderd drie en
Vijftig èilandëh o p ; van welke hij Zeide dat
Ifenou opperheer was. Na eeh kort verblijf
verzelde onze nieuwe bezoeker en v ijf o f zes van
zijne bedienden mij naar boord. Ik gaf ban allen
voegiijke gefchenken en onthaalde hen op
Zulk eene wijzë als ik dagt dat hun de aangenaam-
fté zou dé wezen.
In den avond bragt ik hen in mijne floep naar
land; in welke het Opperhoofd drie varkens liet
brengén, töt vergoeding voor de gefchenken, die
hij van mij ontvangen had. Men verhaalde mij
aldaar een voorval, dat even te vooren gebeurd
Was eb dat enig denkbeeld kan geevén van de
ititgeftrektheid van gezag, welk hier over het
gemeéne volk geoefend wördt. Terwijl f I enou
bij mij aan boord was» beval een Onder-bevelhebber
» om welke reden wist ons volk aan land
biet * allen den inboorlingen de post, die wij bezet-
teden, te verlaaten. Toen fommige het waagden
terug te keeren, nam hij eenen dikken ftofc
en floeg hén onbarmhartig. Hij ■ gaf eenen man
zulk eenen hevigen flag op de zijde vab het aan-
gezigt; dat hem het bloed mond en neus uit
ftroomde, eb dat hij, na enigen tijd zonder be-
Weegiög te hebben gelegen, eindelijk in ftuiptrek-
kingeb Van de plaats gedraagen wierd. Toen
men dengeeneb, die den flag gegeeven had, zeide
dat hij den man dood geflaagen had, lachte hij
9er Hechts om, en het was baarblijklijk dat hij
G s ia