
 
		bij  de  hand  te  zijn  om  den  handel  met de  inboorlingen  
 te  bellieren,  die  van  alle  kanten  van  het  
 eiland  in  drommèn  aankwamen  met  verkens,  
 yams  ,  kokos -nooten  en  andere  voortbrengzelen.  
 In  korten  tijd  was  onze  land-post  als  eene  kermis  
 en  de  fchepen  waren  zoo met  bezoekers  opgepropt, 
   dat  wij  ons  op  het  verdek  naauwlijks  
 konden  roeren. 
 f e e n o u   had  zijn  verblijf in  onze nabuurfchap  
 genoomen,  maar  hij  was niet  langer  de  voornaam-  
 fle.  Wij  bevonden  evenwel  dat  hij  nog  een man  
 van  aanzien  was,  en  wij  hadden  dagelijks  blijken  
 van  zijne  rijkdom  en  milddaadigheid  door  zijne  
 aanhoudende  kostbaare gefchenken.  Maar  de Ko-  
 ning  was  even  beleefd  in  dit  opzigt;  want  daar  
 gong  naauwlijks  een  dag  voorbij  o f  wij  ontvon-  
 gen  eene  aanmerklijke  gift  van  hem.  Wij  vernar  
 men  nu  dat  ’er  nog andere  groote  mannen  op  het  
 eiland  waren  ,  die  wij  nog  niet  gezien  hadden.  
 OTAGO  en  T o oBo u   fpraken  in  het  bijzonder van  
 eenen,  m a r e ew a g e e   genaamd  ,  die  ,  zeiden  
 z ij,  van  den  eerden  rang  was  en  in  groo-  
 ten  eerbied  gehouden  wierd;  ja  die,  zoo  om a i   
 hen  niet verkeerd  verllond,  zelfs  nog  grooter  dan  
 potiLAHO  was  ,  dien  hij  in  den  bloede  bellond;  
 maar  oud  zijnde,  leefde  hij  afgezonderd  en  Uil,  
 én  wilde  ons  daarom  niet  bezoeken.  Sommige  
 van  de  inboorlingen  gaven  zelfs  te  kennen  dat hij  
 een  te  groot  man  was  om  ons  deeze  eer  te  ber  
 È 1  wijwijzen. 
   Daar  dit bericht  mijne  nieuwsgierigheid  
 opwekte,  zeide  ik  tot p oul aho  dat  ik  zeer  verlangende  
 was  om  m a r e ew a g e e   te  bezoeken,  
 en  hij  beloofde  mij  aanftonds  dat  hij  mij,  des anderen  
 daags  ’s morgens  naar  zijne woonplaats zoude  
 verzeilen. 
 Wij  vertrokken  dan  vrij  vroeg  met  de  pinas  en  
 Kapitein  c l e r k e   verzelde  mij  in  eene  van  zijne  
 eigen  floepen.  Wij  voeren  rond  dat  is  ten  
 Oosten  van  de  kleine  eilandjens,  die  de  ha-  
 vèn  uitmaaken,  en  toen,  Zuidwaarts  wendende,  
 volgens  pouLAHOs  raad,  voeren  wij  in  eene  
 ruime  baai  o f inloopend  kanaal,  dat  wij  omtrent  
 eene  mijl  op  roeiden,  en  toen  landden  wij  onder  
 een  groot  aantal  volks,  dat  ons  met  eene  foort  
 van  gejuich  ontvong,  niet  ongelijk  aan  ons  
 hoezee  roepen.  Zij  maakten  onmiddelijk  ruimte  
 om  poul aho  door  te  laaten,  die  ons  binnen  
 eene  kleine afgefchoten  plaats  bragt,  en  het  ftuk  
 doek,  dat  hij  droeg,  voor  een  ander,  dat,  netjes  
 opgevouwen  ,  door  eenen  jongman  gedraagen  
 wierd  ,  verruilde  ;  daar  was  eene  oude  vrouw,  
 die  hem  hielp  aankleeden  en  die  hem  eene  mat  
 over  zijn  kleed  aantrok,  naar  wij  gisten  opdat hij  
 z ig ,  als  hij  neder  gong  zitten,  niet  vuil  zoude  
 maaken.  Toen  wij  hem  nu  vroegen  waar  ma r 
 e ew a g e e   was,   zeide  hi j ,   tot  onze  groote  
 verwondering,  dat  hij  niet  t’huis,  en  even  voor  
 onze  aankomst  naar  het  fchip  gegaan  was.  Hij 
 ver