worde ’er het diepst ftilzwijgen en de grootfte aandacht
geduurende de aanbraak in acht genoo-
men, zelfs in eenen veel grooteren graad dan bij
©ns bij de belangrijkfte en ernftigfte raadplegingen
van onze achtbaarfte vergaderingen gefchiedt,
En welke ook de inhoud van de aanfpraak ware,
wij zagen nooit dat iemand van het volk een teken
liet blijken van ongenoegen, o f dat de min-
fte neiging zoude hebben te kennen gegeeven van
den verklaarden wil van eenen perfoon, die hen
recht had om te beveelen, te willen betwisten.
J a , zoo fterk is de kracht van deeze gefprooken
wetten, gelijk ik dezelve wel mag noemen, dat
ik gezien heb dat een van de Opperhoofden zijne
verwondering betuigde dat iemand tegens zulke
bevelen gehandeld had, fchoon het bleek dat de
arme man ’er met geene mogelijkheid intijds van
had kunnen onderrigt wezen, om dezelve te ge*
hoorâaamen.
Schoön enige van de machtigde Opperhoofden
in het fluk van bezittingen den Koning mogen
evenaaren , zijn zij egter veel laager in rang en
men brengt hun die eere- betooningen niet toe,
welc
a n t o v a geeft ons hetzelfde naricht omtrent de
diepe onderdaanigheid van de Carolina - Eilanders aan de
bevelen van den Tamole. Ils reçoivent fes ordres avec le
flus profond refpeâ. Ses paroles font autant d'oracles qu'on,
fevére. Lettres Edif. T. %V, f . 312. ■ :
welke het volk overeengekoomen is den Vorst té
bewijzen. Het is een bijzonder voorrecht aan
zijne fouvereiniteit verknogt, dat hij niet beprikt*
noch befneden is * gelijk alle zijne onderdaanen
zijn. Zoo dikwijls hij uit gaat, moet elk, dien
hij ontmoet, gaan nederzitten tot hij voorbij is.
Niemand mag zig boven zijn hoofd bevinden ;
alle moeten integendeel onder zijne voeten koo*
men ; want daar kan geen grooter uitwendig blijk
van onderwerping zijn dan dat, hetwelk den Sou*
verein en anderen Grooten van deeze eilanden
door hunne mindere bewezen wordt. Het gaac
aldus in zijn werk. De perfoon , die de hulde
bewijzen moet, hurkt voor het Opperhoofd neder,
^en buigt zijn hoofd tot den zool van zijn’
voet, die, als hij z i t , zoo geplaatst is, dat hij
’er gemaklijk bij kan koomen, en denzelven mee
de beneden en boven- zijde van de vingeren van
beiden handen gefloten o f geraakt hebbende, rijst
hij op en gaat heen. Het fchijnt dat de Koning
niemand kan afwijzen, die hem die hulde verkiest
te doen, welke moe moea genoemd wordt 5
want dikwijls kreeg het gemeen volk het in hec
hoofd zulks te doen, terwijl hij wandelde, en
dan was hij altijd verplicht ftil te ftaan, en
eenen van zijne voeten agter zig optehouden,
tot zij de plechtigheid verrigt hadden. Dit moet
eenen dikkenzwaarlijvigen man, als p o u .l a h o ,
lastig en moeijelijk vallen , en fomtijds heb ik
hem