
ten nu niets voort en lagen braak; daar waren
ook plaatfen, die nimmer waren ontgonnen geweest,
maar in hunnen natuurlijken wilden Haat
lagen, en egter waren deeze zelfs ook nuttig,
alzoo zij hun timmerhout opleverden, zijnde gemeenlijk
met hoornen bezet. Wij vonden ver-
fcheiden groote onbewoonde huizen, die, naar
men ons zeide, den Koning toebehoorden. Daar
waren veele openbaare wel gelijk gemaakte wegen
en overal voetpaden, die naar verfchillende
deelen van het eiland liepen. Naardien de wegen
goed, en het land effen was, was het reizen
’er zeer gemaklijk. Het is aanmerkenswaerdig
dat wij op de hoogfte plaatfen, ten minften
honderd voeten boven de oppervlakte van de zee,
dikwijls dezelfde koraal - klip vonden, die aan de
kust gevonden wordt, boven den grond uitftee-
kende, en doorboord en doorfneeden met alle
die oneffenheden, die gemeenlijk gezien worden
op klippen, die binnen het bereik van het getij
liggen. En egter waren deeze plaatfen zelve ,
waarop naauwlijks enige aarde lag , met weelderige
gewasfen bedekt. Wij wierden naar ver-
fcheiden kleine poelen en bij enige water-bronnen
gebragt; maar zij waren, over het algemeen,
o f Hinkende o f brak, fchoon zij ons door de inboorlingen
als uitmuntende aangewezen wierden.
De eerfte waren meest binnen ’slands, en de laat-
Ite digt bij het ftrand aan de baai en beneden het
merk
merk van hoog water, zoo dat men ’er Hechts
draaglijk water kon fcheppen, als het getij af was.
Toen wij van onze wandeling terug kwamen ,
dat eerst in de avond - fchemering was, vonden
wij ons avondmaal gereed. Het beflond uit een
gebraaden varken, enige visch en yams, alle
uitmuntend wel klaar gemaakt naar de wijze van
dit land. Alzoo \ r niets was om ons naar den
maaltijd te vermaaken, volgden wij de gewoonte
van het land en legden ons neder om te flaapen,
onze bedden waren matten op den grond uitge-
fpreid, en doek om ons te dekken. De Koning,
die zig zeer vrolijk gemaakt had met enigen wijn
en brandewijn, die wij hadden medegebragt, Hiep
in hetzelfde huis, gelijk ook verfcheiden andere
van de inboorlingen. Lang voor den dageraat
reezen hij en zij alle op en gongen bij maan - licht
zitten praaten. Het gefprek liep , gelijk men
wel gisfen kan, geheel over ons; de Koning onderhield
het gezelfchap over hetgeen hij gezien o f
opgemerkt had. Zoo haast het dag was, gongea
zij uit een, fommige deezen weg, fommige
eenen anderen; maar het duurde niet lang o f zij
kwamen alle terug, en met hun nog verfcheiden
vaft hunne landslieden.
Nu begonnen zij eenen bak kava te bereiden,
en, hen dus aan het werk laatende, gong ik een
bezoek geeven aan t o o b o ü , Kapitein f u r -
NEAurss vriend, die daar digt bij een huis had;
dat,