den. De mannen van dat eiland hebben egter noj|
eene andere uitvinding om hiinne baarden cë fchee-
ïen. Zij doen het met twee fchulpen, van welke
zij eene onder een klein gedeelte van den baard
plaatfen, terwijl zij de andere ’er boven op zette«
en ’er dus het hair affchrapperi. Op deeze wijze
zijn zij in ftaat zeer fchoon te fcheeren; De bë-
Werking is wel wat langwijlig, maar niet pijnlijk
en daar zijn enige onder hen, die dit ambacht fchiji
nen te drijven. Het was, toen wij hier lagen ,
zoo gemeen te zien dat onze matroozen naar wal
j gongen om hunne baarden op de wijze van Ha-
paee te laaten affchrappen, als de Opperhoofden
bij ons aan boord te zien koomen om door önzé
barbiers gefchoren te wordem
Bevindende dat ’er nu weinig o f geene voorf^
brengzelen van het eiland meer aan de fcheped
gebragt wierden, befloot ik van legplaats te
veranderen en f e e n o u s terugkomst van Vd-
vaoo op eene andere goede anker- plaats aftewag-
ten, daar wij nog ververfchingen zouden kunnen
bekoomen, Wij gongen dan den zes entwihtigflen
in den voormiddag onder zeil, en ftuurden Zuidwaarts
langs het r if van het eiland, hebbende’
dertien o f veertien vademen water met zandgrond.
Wij ontmoeteden egter verfcheiden afzonderlijke
banken ; fommige ontdekten wij aara
de branding, andere aan het water, dat op dezeL
ve van kleur.veranderde, en andere door het diep*
ioodtf
lood. Ten half drie in den agtermiddag, reeds
verfcheiden van deeze banken voorbij gevaaren
zijnde, en nog andere voor ons ziende, loefde ik
in eene baai, die tusfchen het Zuid-eind van
Lefooga en het Noord-eind van Hooleiva lig t,
daar ik in zeventien vademen water ten anker
kwam, ineenen grond van koraal-zand, terwijl
de punt van Lefooga anderhalve Engelfche mijl
Z. O. ten O. van ons af lag. De Ontdekking
kwam niet ten anker voor zonne ondergang; zij
had op eene van de banken gefloten, maar was
’er weder af gedraaid, zonder fchade bekoomen
te hebben.
Zoo dra wij ten anker lagen, zond ik den Heer
B L i G H om de baai, waarin wij nu lagen, af te
peilen, terwijl ik, van den Heer Go r e verzeld,
op het zuidlijk eind van Lefooga aan land flapte,
om het land opteneemen en naar zoet water omte*
zien. Niet dat wij thans gebrek aan hetzelve had-'
den, vermits alle onze vaten op onze laatfte anker
plaats gevuld waren; maar men had mij gezegd
dat dit gedeelte van het eiland ons enig beter
water zoude kunnen opleveren dan wij op onze
voorige water - plaats ingenoomen hadden.
Dit zal de eenigfte reis niet zijn dat ik gelegenheid
zal hebben om aantemerken dat dit volk
niet weet wat goed water zij. Wij wierden naar
twee wellen gebragt, maar het water was in beiden
zeer liegt, en de inboorlingen, die ons ge-
IX . D e e l . K leid