
 
		zig  enige  uit  zijn  gevolg,\  zeggende  dat,  zoo  bij  
 deeze  noodiging  aanname,  het  zoude  kunnen  gebeuren  
 dat  het  volk  over  zijn  hoofd  zoude  loo^  
 pen,  dat  niet  toegelaaten  konde  worden.  Ik  liet  
 hun  door  mijnen  tolk  o m  a i   zeggen  dat  ik  daar*  
 voor zoude  zorgen  en  bevel  geeven  dat  niemand  
 zig  zoude  verftouten  over  dat  gedeelte  van  het  
 verdek  te  gaan,  dat  boven  de  kajuit  was.  He?  
 fcheelde  nog  veel  dat  dit  middel  hen  voldeed  ,  
 maar  het  Opperhoofd  zelf,  in  dit  opzigt minder  
 naauwgezet  dan  zijn  gevolg,  fneed  alle  plegtig-  
 heden  af  en  kwam  zonder  enige  voorwaarde  te  
 bedingen  beneden.  Nu  fcheen  hij  zoo  begeerjg  
 als zijn  volk om  ons  te  overtuigen  dat  hij  de  Kó-  
 ning  was,  en  niet  f e e n o .u ,  die  ’er  bij  ons  voor  
 was  doorgegaan;  want  hij  belpeurde  weldra  dat  
 wij  daaromtrent  enigen  twijfel  hadden  ,  welke  
 twijfeling  o m  a i   niet  gaerne  wilde  wegneemen;  
 want  daar  was  tusfchen  hem  en  f e e n o u   de  
 naauwfte  vriendfchap  ontdaan  ,  tot  bevestiging  
 van  welke  zij  hunne  naaraen  verwisfeld  hadden,  
 waarom  hij  niet weinig  verdrietig  was  dat  ’er  nu  
 een ander  kwam,  die  aanfpraak maakte  op  de eer-  
 tijtelen,  welke  zijn  vriend  tot  nu  toe  bezeten  
 bad. 
 pouLAHo  gong  met  ons  aan  het  middagmaal  
 zitten,  maar  at  weinig  en  dronk  nog  minder.  
 Toen  wij  van  tafel  opdonden  ,  verzogt  hij  mij  
 hem  naar land  te  vergezellen,  o m  a i   wierd  verzogt 
 zogt  mede  te  gaan;  maar  hij  was  te  getrouwlijk  
 aan  f e e n o u   verknogt  om  zijnen  mededinger  
 enige  beleefdheid  te  bewijzen  en  begeerde  daarom  
 ’er  van  verfchoond  te  worden.  Ik  v,erzelde  den  
 Bevelhebber  in  mijne  floep,  nadat  ik  hem  eerst  
 gefchenken  gedaan  had  van  zulke  goederen  als  
 ik  bemerkte  dat  hij  meest  waardeerde,  en  die  
 bij  zelfs  niet  verwagt  had  te  zullen  krijgen.  Ik  
 wierd  niet  te  leur  gedeld  in  mijn  doel  van  aldus  
 zijne  vriendfchap  te  winnen,  want  zoo  dra  de  
 floep  het  ftrand  bereikte  en  voor  hij  dezelve  verliet, 
   beval  hij  dat  men  nog  twee  varkens  zoude  
 haaien,  en  dat  men  dezelve  aan  mijn  volk  zoude  
 overleveren  om  dié  aan  boord  te  brengen.  Toen  
 wierd  hij  door  fommige  van  zijn  eigen  volk  uit  de  
 floep  gédraagen  op  eene  plank,  naar  eene  hand-  
 burrie  gelijkende,  naar  een  klein  huisjen  digc bij  
 het  ftrand,  dat  aldaar  voor  hem  fcheen  opgerigt  
 te  zijn.  Hij  plaatfte  mij  aan  zijne  zijde,  en  zijne  
 bedienden,  die  niet  talrijk  waren,  zetteden  zig  
 in  eenen  halven  cirkel  voor  ons neder  buiten  aan  
 het  huis.  Agter  het  Opperhoofd  o f  liever  aan  
 eene  zijde  zat  eene  oude  vrouw,  met  eene  foort  
 van  waaier  in  de  hand,  welker werk  was  de vliegen  
 van  hem  afteweeren. 
 Nu  wiefden  alle  de  waaren,  die  zijn  volk  bij  
 mangeling  op  de  fchepen  bekoomen  had,  voor  
 hem  ten  toon  gefpreid.  Hij  zag die  alle met  aandacht  
 over,  vroeg  wat  zij  in  ruiling  gegeeven 
 K   4  had