
 
		van  deeze  zeeën  deeden,  toonden  zij  zig nooit  in  
 het  minst  vijandig,  maar  zogten  ,  integendeel,  
 gelijk  de  meefte  befchaafde  volkeren,  in  onder-  
 handelingen  met  de  vreemdelingen  te  koomen,  
 door  met  hun  te  mangelen,  dat  het  eenigst  
 middel  is  dat  alle  natieën  in  eene  foort van vriend-  
 fchap  met  elkanderen  vereenigt.  Zij  verlïaan  het  
 mangelen  (dat  zij  fukkatou  noemen)  zoo  volmaakt  
 w e l,  dat wij  in  het eerst  dagten  dat  zij  deeze  
 kennis  verkregen  hadden  door  eene  handeldrijvende  
 gemeenfchap  met  de  nabuurige  eilanden; 
   maar  naderhand  waren  wij  verzeekerd  dat  
 zij  weinig  o f geenen  handel  dreeven  dan met  Fee-  
 je e ,  van  waar  zij  de  roode  vederen  krijgen,  en  
 de  weinige  andere  waaren,  van  welke  reeds  ge-  
 fprooken  is.  Misfchien  handelt  geene  natie  in  
 de waereld met  meer  eerlijkheid  en  minder  wantrouwen. 
   Wij  konden  hen  altijd  veilig  onze  goederen  
 laaten bekijken  en  hen  dezelve van  de  eene  
 hand  in  de  andere  laaten  geeven,  en  zij  fielden  
 in  ons  hetzelfde  vertrouwen.  Zoo  eene  van  de  
 partijen  rouwkoop  had,  werden  de  goederen  met  
 onderlinge  bewilliging  en  goedwilligheid  terugge-  
 geeven.  Zij  fchijnen,  over  het  algemeen,  veele  
 van  de  uitmuntende  hoedanigheden,  die  de  
 .  meqschlijke  ziel  verfieren  ,  te  bezitten  ,  gelijk  
 nijverheid  ,  fchranderheid  ,  flandvastig  geduld  ,  
 vriendlijkheid en  misfchien  nog  andere  deugden, 
 welwelke  
 ons kort verblijf onder  hen  ons  niet  toeli«r  
 optemerken.  ( * ) 
 De eenigfle ondeugd,  die,  zoo  veel wij  weeten  
 hun  karakter  befmet,  is  eene  neiging  tot  dieverij  
 ,  waaraan wij  perfoonen  van  alle  jaaren  en van  
 beiden  kunnen  onderhevig  vonden  ,  en  wel  tot  
 eenen  ongemeenen  graad.  Men  moet  egter  ook  
 in  aanmerking  neemen  dat  dit  berisplijk  gedeelte  
 van  hun  gedrag  alleen  omtrent  ons  plaats  had,  
 want  ik  had  reden  om  te  denken  dat  in  hunnen  
 algemeenen  omgang  met  elkanderen  de  diefftallen 
 ( * )   Het ware wel  enig  onderzoek  waerdig  langs  welken  
 vreg  de  goede  bewooners  van  dq Frienden-Eilanden  deeze  
 uitfteekende  deugden  verworven  hebben,  waarvan  men  bij  
 andere  eilanders  in  de  Zuid •  zee,  die  zoo  na met  hun  vermaagschapt  
 zijn,  en  voor  welken  de  Natuur  even  zoo  
 veel,  zoo  niet meer,  gedaan  heeft,  naauwlijks  een  flaauw  
 fpoor bemerkt.  Maar  misfchien  moest  nten  ook ,  om  den  
 inwooneren  dier  verfcheidene  groepen  van  eilanden  recht  
 te  doen,  elke  in  een  ander gezigt-punt  befchouwen  en  dat  
 hunne  deugd  noemen  wat  met  elks  eigendomlijk  karakter  
 beftaat.  De  deugd  van  een  Nieuw - Zeelander,  bij  voorbeeld, 
   moet  bij  de  hier  befchrevene  «eer  veel  afileeken.  
 Of wil men  liever  beweeren  dat Hechts  befchaafde  volkeren  
 deugdzaam  zijn  kunnen  ?  Dan  moet  men  eerst  het  denk-  
 beeld bepaalen  ,  om  niet  enkel  over  woorden  te  ftrijden.  
 Als  men  voor  het  overige  onder  de  deugden  van  een  volk  
 ook  de  mogelijke  óptelt  ,  die  men  nog  niet  kent  ,  dan  
 fpreekt  het  Jiart,  maar  bezwaarlijk  het"  onbevooroordeeld  
 verftand. 
 X 4 
 G ,  F ORS TER.