
 
		maakte men  weder andere  zwaarigheden,  zoo  dat  
 mep  hem  ,zoo  wel  alsvons;  .uitfloot. 
 Deeze  uitfluiting Hond  ipij  niet  te  zeer aan;  ik  
 {loop  dan , hepen  om  te  zien  wat  ’er  nu  gaande  
 was.  Ik  vond  zeer  weinig, volk  op  de  been,  be-  
 halven  die,  welke  gekleed  waren  om  de  plechtigheid  
 bijtewoonen,  van  .welke  fommige  kleine  
 Hokken  in  hunne  handen  hadden,  omtrent  vier  
 voeten  lang,  aan  welker  onderde  einden  twee  o f  
 drie  andere  Hokken  vast. waren  gebonden,  niet  
 dikker  dan  een  vinger en  omtrent.zes  duimen lang.  
 Deeze  gongen naar  de  zoo  even  genoemde mor ai.  
 Ik  gong  denzelfden  weg  en  wierd  verfcheiden  
 maaien  door  Jnen  tegens  gehouden  r,  terwijl  zij  
 alle  taboo  riepen.  Ik  gong  egter  voort,  zonder  
 mij  veel  aan  hun  te  flooren ,  tot  ik  in  het  gezigt  
 van  de  mor ai  en  voor  het volk,  dat  ’er voor  zat,  
 kwam.  Nu  drong  men  mij  zeer  flerk  terug  te  
 keeren,  en niet  weetende wat het  gevolg  van  eere  
 weigering  zoude  zijn  ,  voldeed  ik  daaraan.  Ik  
 had  gezien  dat  het  v o lk ,  dat  de  Hokken  droeg,  
 de  mor a i ,  dien  ik  even  zoo wel een  tempel  zoude  
 kunnen  noemen,  voorbijgegaan  was,  en,  uit deeze  
 omHandigheid  gisfende  dat  agter  dezelve  iet?  
 dat waerdig  was  te  zien,  gaande  was,  meende,ik  
 te  naderen'langs  eenen  omweg;  maar  ik  wierd  
 zoo naauwkeurig  gade  geflagen  door  drie  mannen,  
 dat  ik  mijn  voorneemen  niet  kon  ter uitvoer  brengen. 
 gen.  Om  mij  van  deeze  knaapeti  te'ontdaan  
 keerde  ik  terug  naar de  Malaee,  daar'ik  den  Kö-  
 nirig'gelaateh had,en  ohtfnapte van  daar  ten  tweede  
 maale ,  maar  aandonds  ontmoetede  ik  wederom  
 dezelfde  drie  mannen,  zoo  dat  het  fcheen  
 dat zij  bevel  hadden  mijne  beweégingen  gade  të  
 flaan.  Ik  floeg  geen’  acht  op  hetgeen  zij  zeiden  
 o f deeden  tot ik  in  het  gezigt  van  ’s Konings  voor-  
 naamfte  fiatooka  o f  mor ai  ,  in  het  voorgaand  
 hoofdftuk  reeds  befchreven  ,  kwam,  voor  welke  
 een  groot  aantal  menfchen  zat,  zijnde  dezelfde  
 perfoonen,  welke  ik  even  te  vooren  voorbij  de  
 ander e  mor ai  had  zien  koomen,  van  welke  deeze  
 niet  verre af Hond:  ziende  dat  ik  de  verrigtin-  
 gen  van  deeze  bende  uit  ’sKonings  plantagie  zoude  
 kunnen  befpieden  ,  begaf  ik  mij  daar  henen, 
   tot  groot  genoegen  van  degeene  ,  die  mij  
 verzelden. 
 Zoo  dra  ik  inkwam,  verhaalde  ik  de  heeren,  
 die met  mij  van  de  fchepën  gekootnen  waren, wat  
 ik  gezien  had,  en  wij  plaatHen  ons gevoeglijk  om  
 de  uitkomst  gade  te  flaan.  ! Het  getal  volk  aan  
 de fiatooka  bleef enigen  tijd  lang  aangroeijen,  en  
 eindelijk  konden  wij  zien  dat  zij  opftonden  en  in  
 Hatie weg  trokken.  Zij  traden  paar  aan  paar  agter  
 elkanderen  ,  en  elk  paar  droeg  op  hunne  
 fchouderen  een’  van  de  kleine  ftaaken,  van  welke  
 boven  gefprooken  is.  Men  zeide  ons dat de  kleine  
 Hökjens,  die  aan  de  flaaken  hongen,  yams wa-  
 R  3  ren,