
 
		bénde,  ftelde  ik  önmiddelijk  eene  wagt  over  hed  
 en  gaf hun  te  verdaan  dat  zij  in  hechtenis  moeiten  
 blijven  tot  niet  alleen  de  geit  efi  de  kalkoenen;  
 maar ook  de andere  dingen;  die  op  verfchillende  
 tijden  van  Ons  geftoolen waren;  zouden  terugge*  
 bragt zijn.  Zij  verborgen  zöo  goed zij konden Wat  
 zij  gevoelden  toen  zij  zig  aldus  gevangen  zagen ;  
 en,,  mij  verzeekerd  hebbende  dat  alles  terug  zoude  
 gegeeven  worden ;  gelijk  ik  verlangde,  gon-  
 geü  zij  hunne  kava  zitten  drinken  ,  naar  het  
 feheen  zeer  gerust.  Het  leed  niet  lang  o f  men  
 bragt  mij  eene  bijl  en  eene  ijzeren  wigge.  On-  
 deftusfehen  begonnen  zig  enige  gewapende  in boorlingen  
 agter  het  huis  te  verzamelen  ;  maar  
 een  gedeelte  van  onze  wagt  op  hen  aanrukkende ,  
 liepen  zij  uit  elkanderen  ,  en  ik  raadde  den  Opperhoofden  
 bevel  te  geeven  dat  zij  niet  weder  
 zouden  koomen.  Zij  vaerdigden  dan  zulke  bevelen  
 uit  en  wierden  gehoorzaamd.  Ik  verzogt  het!  
 met  mij  naar  boord  te  gaan  eeten  en  zij  bewilligden  
 gereedlijk  hierin;  fommige  egter  hadden  
 er iets  tegens  dat  de Koning  gaan  zoude,  waarop'  
 hij  terftond  oprees  en  verklaarde  dat  hij  de  eerde  
 wilde  zijn.  Wij  kwamen  dan  aan  boord.  Ik  hield  
 hen  daar  tot  omtrent  vier  uuren ,  wanneer  ik  hen  
 naar  land  bragt,  en  kort  daarop  wierden  het  
 geitjen  en  een  van  de  kalkoenen  terug  gebragt,  
 de  andere zou, zeiden z ij, des anderen daags  ’s morgens  
 wedergegeeven  worden*  Ik  geloofde  van 
 die  belofte  , waarom  ik  de  bevelhebberen en de kanos  
 ontfloeg. 
 Na  dat  de  Opperhoofden  ons  verlaaten  hadden,  
 gong  ik met  o m a i   uit,  om  te  zien  hoe  het  volk  
 rondom ons fpijsde, want het was nu hun eetens tijd.  
 Ik  bevond dat zij het  over  het  algemeen vrij  fchraal  
 hadden.  Ook  is  dit  niet  te  verwonderen,  alzoo  
 de meede  yams  en  andere  levensmiddelen,  welke  
 zij  mede  gebragt  hadden,  aan  ons  verkogt  waren,  
 en  zij  dagten  ’er  niet  aan  om  naar  hunne woonin-  
 gen  terug  te  keeren,  zoo  lang  zij  enig  onderhoud  
 in  onze  nabuurfchap  konden  vinden.  Wij  onthielden  
 ons  op  eene  onbebouwde  plek  gronds,  
 zoo  dat  ’er  eigenlijk  geene  eilanders  binnen  eene  
 halve  Engelfche mijl  van  ons woonden;  maar  zelfs  
 op  deezen  afiland  zou  men,  daar  de menigte  van  
 vreemdelingen  zoo  groot  was ,  verwagt  hebben  
 dat alle  huizen  gepropt  vol  zouden  wezen;  maar  
 neen :  De  huisgezinnen,  die  daar woonden,  waren  
 zoo  zeer  aan  hun  zelven  overgelaaten,  als  o f  
 ’er  geen  vreemde  bezoekers  geweest  waren.  Alle  
 de  vreemdelingen  woonden  onder  kleine  afdak-  
 jens,  voor  dien  korten  tijd  opgerigt,  o f  onder  
 boomen  en  druiken,  en de kokos - boomen wierden  
 van  hunne  takken  ontbloot,  om  wooningen  voor  
 de  bevelhebberen  opterigten. 
 Op  deeze wandeling  vonden  wij  op  eene  plaats  
 een  half  dozijn  vrouwen  aan  het  avondmaal  zitten. 
   Ik  zag  dat  twee  van  dat  gezelfchap  door de  
 t  IX .  D e e l .  O  an