
 
		wijl  wij  daarmede  bezig  waren ,  vöereh  wij  eenS  
 over  enige  koraal - klippen *  waarop  wij  flechts  
 zes  vademen  water  hadden,  maär  zoö  drä wij  ’et*  
 over  wären,  peilden  wij  geen’  grond met  tagtig  
 vademen  touw.  Op  dóezen  tijd  lagen  de Eiland  
 den  Hapaee  van  N.  500  O.  tot  Z.  90  W.  Bij  
 zonne- ondergang  kwamen  wij  aan  het  Nootd-  
 iijkst  van  deeze  eilanden,  en  daar  bevonden Wij  
 ons weder  in  dezelfde  verlegenheid  uit  gebrek  aaiï  
 anker*grond,  waarin  wij  de  twe©  voorige  avonden  
 geweest  Waren*  zoo  dat  wij  nog eenen nacht  
 onder  zeil  moeften  doorbrengen,  met  aan  alle  
 kanten  land en branding.  Tegens den  avond gong  
 tfEENoü*  die  den  gantfehen  dag  aan  boord  
 geweèst  was,  naar  Hapaee  en  nam  oimaï  met'  
 hem  in  de  kano.  Hij  vergat  onzen*  önaange-  
 riaamen  toefland  niet  en  hield  den  gantfehefl  
 nacht  een  goed  vuur  aan  als  een  baken. 
 Zoo  dra  het  licht  wierd,  wanneer  wij  onS  
 digt  bij  Foa  bevonden'*  zagen  wij  dat  het  met  
 Haanno  vereenigd  was  door  een  rif,  dat  gelijk  
 fag  met  de  oppervlakte  van  de  zee  van  het  een  ei*  
 land  tot  het  ander.  Ik  zond  nu  eene  floep  af  
 óm  naar  eene  anker-plaats  te  zoeken;  men  
 vond  weldra  eene  gefchikte  plaat3,  en  wij  kwa*  
 men  ten  anker  regt  over  een  rif*  dat  Lefooga  
 dan  Foa  hecht  £op  dezelfde  wijze  als  Foa  aan  
 Haanno  gehecht  is )   hebbende  vier  en  twintig  
 vademen  water  en  eenen  grond  van  koraal- zand4  
 ,  In 
 ïn  deeze  ligging  was  de  Noordlijke  pnnt  van  
 Hapaee,  o f  Van  het  Noofdlijk  eind  van Haanno  
 in  het  N.  169  O.  De  Zuid-punt  vrn  Hapaee,  
 o f   het  Zuidlijk  eind  van  Hoolaivor  Z.  29°  W*  
 en  het  Noordlijfe  eind  van  Lefooga  Z.  65°  O*  
 Meer  naar  zee  lagen  tWee  reien  klippen,  waarvan  
 dè  eene  zig  Z.  50®  W.  uitftrekce  en  de  
 andere  W.  ten  N.  {  Ni.  op  den  afftand  van  
 twee  o f  daie  Engelfche  mijlen.  Wij  lagen  voor  
 eene  kreek  in  het  r if ,  daar  wij  op  alle  tijden  
 gemaklijk  landen  konden,  en wij  waren niet meer  
 dan  drie  vierde  van  eene Engelfche mijl  van  den  
 wal. 
 ^   4*  ^ 
 ♦ 
 IX .  DlX In y iJF r l