
 
		&o  [Ap ril  1777.]  R E I Z E   n a a r   den 
 waaraan  wij  gebrek  begonnen  te  krijgen,  zouden  
 kunnen  vinden. 
 Met  dit  oogmerk  bedoor  ik  naar  hetzelve  op  
 te  laveeren;  dan  alzoo  ’er  weinig wind  en  dezelve  
 nog  tegens  was,  waren  wij  den  volgenden  
 morgen  ten  agt  uuren  nog  twee  mijlen  aan  lij.  
 Kort  daarop  zond  ik  twee  gewapende  floepen  van  
 de  Refolutie,  en  eene  van  de  Ontdekking  onder  
 bevel  van  Luitenant  g o r e ,  om  naar  eenen  ankergrond  
 en  eene  landingsplaats  te  zoeken;  en  on*  
 dertusfchen  laveerden  wij  met  het  fchip  op  tot  
 onder  het  eiland. 
 Juist  terwijl  de  doepen  afdaken,  zagen wij  ver-  
 icheiden  enkele  kanos  van  land  koomen.  Zij  
 voeren  eerst  naar  de  Ontdekking  ,  die  naast  bij  
 was.  Het  leed  niet  lang  o f drie  van  deeze  kanos  
 kwamen  aan  de  Ref&lutie,  zij  wierden  elke  door  
 eenen  man  gevoerd.  Zij  waren  lang  en  fmal  en  
 wierden  onderflut  door uitleggers.  De  agter-lieven  
 was  omtrent  drie  o f  vier  voeten  hoog  bijna  
 als  een  Heven  van  een  fchip.  De  voor-Heven  is  
 van  boven  plat,  maar  van  onderen  als  van  eene  
 praauw,  en  is  aan  het  eind  omgekromd,  als  de  
 kop  van  eene  viool.  Wij  fchonken  onze  bezoe*  
 kers  enige  mesfen ,.  glazen  koraalen  en andere beu-  
 zelingen,  en  wij  ontvongen  van  hun enige  kokos*  
 nooten,  toen  wij  ’er  om  vroegen;  maar zij  gaven,  
 dieniet  in  ruiling  voor hetgeen  zij  van  ons  ontvangen  
 hadden^  want  zij  fcheenen  geen  denkbeeld  te 
 heb* 
 hebben  van  mangeling,  ook  fcheenen  zij  onze  
 gefcbenken  niet  hoog  te achten. 
 Op  ons  aanzoek  maakte  een  van  hun  zijne kano  
 aan  het  fchip  vast  en  kwam  aan  boord,  en  de  
 twee  andere,  door  zijn  voorbeeld  aangemoedigd 1  
 volgden  hem.  Hun  geheel  gedrag  bewees  dat  
 zij  volkoomen  gerust  waren  en  in  het geheel  niet  
 bevreesd  dat  wij  hen  ophouden  o f  mishandelen  
 zouden. 
 Na  hun  vertrek  kwam  ’er  eene  andere  kano,  
 gevoerd  door  eenen  man,  die  mij  eene  bos  p!a-  
 taanën  tot  gefchenk  medebiagt;  hij  vroeg  naar  
 mij  met  mijnen  naam,  hebbende  denzelven  ver-  
 noomen  van  o m  a i ,  die  met  den  Heer  g o r e   
 !n  de  floep  vooruit  gezonden  was.  Deeze  beleefdheid  
 erkende  ik  met'eene  bijl,  en  een  Huk  
 rood  laken,  en  hij  roeide,  wel  vergenoegd,  naar  
 land.  Ik  vernam  in  het  vervolg  van  o m  a i   dat  
 dit  gefchenk  van  den  Koning  o f  een  voornaam  
 Opperhoofd  van  het  eiland  gezonden  was. 
 Niet  lang  daarna  kwam  ’er  eene  dubbele  kano,  
 in  welke  twaalf  mannen  waren,  naar  ons  toe.  
 Toen  zij  digt  bij  het  fchip  waren,  zeiden  zij  te  
 zaamen  enige  woorden,  als  in  choor,  op,  terwijl  
 een  van  hun  eerst  opfiond  en  dan  voor  elke  
 herhaaling  het woord  gaf.  ( * } 
 Toen 
 ( * )   Iets  diergelijks  gefchiedde  ’er  bij  de  inwoonereti  
 van  de  Marquifen. Eilanden,  toen  cook  hen  in  1/74  
 B  3  be?