rondom dezelve, waren bedekt met losfe fraaie
keifteentjens, en alles^was ingefloten door groote
platte fteenen, ( * ) van harde koraal - klip, net
tiitgehouwen, en op hunne kanten gezet, éen
van welke fteenen twaalf voeten lang, twee
breed, en meer dan een’ voet dik was. Een van
de huizen was, ftrijdig met hetgeen wij te vooren
gezien hadden, aan eene zijde open, en binnen
hetzelve waren twee ruuwe houten borstbeelden
van mannen, een bij den ingang en het ander
verder naar binnen. Toen wij de inboorlingen,
die ons derwaarts gevolgd waren, maar ’er niet
binnen durfden koomen, vroegen waar toe deeze
beelden daar ftonden ? deeden zij ons zoo duid-
lijk als wij wenfchen konden, begrijpen dat zij
enkel gedenktekenen waren van opperhoofden,
die daar begraaven lagen, en niet afbeeldingen
van godheden. Zulke gedenktekenen worden ,
naar het fchijnt, zelden opgerigt; want deeze
hadden waarfchijnlijk reeds enige eeuwen geftaan.
Men zeide ons dat de doode in elk van deeze huizen
begraaven waren, maar wij zagen ’er geene
tekenen van. In een van dezelve was de befne-
den boeg van eene Tahitifche kano, die op hunne
kust aan wal gedreven en alhier geplaatst was.
Aan
De begraaf-plaatfen van de Bevelhebbers op de
Carolina Eilanden zijn ook op deeze wijze ingeflotera.
Lettres edif Tom. XV, pag. 309. „