Heeren king en anderson ontmoeteden hem
op eene wandeling, die zij in het land deeden,
en vonden ontwijfelbaare blijken dat hij, fchoon
niet gevaarlijk, egter met eenen fnaphaan - kogel
gewond was» Ik heb nooit kunnen te wee-
ten koomen hoe het geweer met een5 kogel
kwame gelaaden te zijn, en daar waren ’er ge-
noeg, die gereed waren om eenen eed te doen
dat het Hechts met hagel was gelaaden geweest.
Het verhaal van den Heer anderson van
deeze wandeling zal voeglijk eenen tusfchen tijd
van twee dagen, geduurende w e lk e ’er niets aan-
merkenswaerdigs aan het fchip voorviel, opvullen.
„ De Heer king en ik (dus verhaalde
h ij) gongen, den dertigflen, met futtafai-
he naar zijn huis om hem te bezoeken. Het
ligt te Mooa, zeer digt bij dat van zijnen broeder
pouLAHo. Kort na da-t wij aangekoomen
waren, wierd ’er een vrij zwaar varken geflagt,
dat door herhaalde Hagen op den kop gefchied-
de. Toen wierd het hair ’er zeer behendig af-
gefchrapt met de fcherpe kanten van Hukken ge-
fpleten bamboes; de ingewanden wierden ’er
uitgebaald door een groot langwerpig rondgat,
dat men in den buik gefneden had met dat
zelfde eenvoudig werktuig. Zij hadden, voor
zij aan het werk gongen, eenen oven gereed gemaakt,
zijnde een groot gat, in den grond gedolven,
welks bodem met Heenen belegd was,
omomtrent
zoo groot als een vuist, waarop men
vuur flookt tot zij gloeiend heet zijn. Zij namen
enige van deeze Heenen , in bladeren van den
brood-vrugt-boom gewonden, en vulden ’er den
buik van het varken mede, waarbij zij eene menigte
bladeren Halten, om te beletten.^dat zij ’er
Weder uit vielen, en een prop van dezelfde bladeren
in den aars. Het varken wierd daarop op
enige Hokken geplaatst, welke dwarsch over
de Heenen gelegd waren, in eene flaande geHalte,
erf met eene groote menigte plataanen - bladeren
bedekt; waarop zij de aarde in de rondte opdolven,
en dus den oven gefloten hebbende, behoefden
zij het varken maar te laaten braaden zonder
het verder aanteraaken.
Ondertusfchen wandelden wij doof het land ,
maar ontmoeteden niets aanmerklijks dan eene
fiatooka van een enkel huis , Haande op eenen
opgeworpen heuvel , ten minflen dertig voeten
hoog. Een weinig ter zijde was een vrij groot
open vak, en niet verre af was een groot deel
onbebouwde grond, welke onze gidfen, toen wij
hen vroegen waarom het onbebouwd lag , fchee-
nen te zeggen dat“ tot de fiatooka (welke die
van p o u LAHo was) behoorde en op geenerleie
wijze mogt aangeroerd worden. Daar Honden
ook , niet verre daarvandaan , veele etoa - hoornen
, waaraan een groot aantal van de groote
Ternataanfche vledermuizen hongen, die een on-
P 5 aan