
 
		kers  konden  haaien,  fcheen  egter  hunne  komst  
 aan  boord  ten  minden  aan  te  duiden  dat  hunne  
 landslieden  aan  wal  geen  onvoeglijk  gebruik  gemaakt  
 hadden  van  het  vertrouwen,  dat  men  in  
 hen  gefteld  had.  Eindelijk,  een  weinig  voor  
 zonne • ondergang,  hadden  wij  het  genoegen  van  
 de  floepen  te  zien  af koomen.  Toen  zij  aan  boord  
 kwamen,  vernam  ik  dat  de Heer  g o r e ,  o m a i ,  
 de  Heer  a n d e r s o n   en  de  Heer  b u r n e y   de  
 eenigfte  waren,  die aan  land  waren  geweest.  De  
 Heer  g o r e   deed  mij  thans  breedvoerig  verflag  
 van  hunne  verrigtingen;  dan  naardien  het  bericht  
 van  den  Heer  a n d e r s o n   zeer  naauwkeurig  is  
 en  enige  aanmerkingen  over  het  eiland  en  des-  
 zelfs  inwooneren  bevat,  zal  ik  het omtrent  in  zijne  
 eigen woorden  inlasfchen. 
 „   Wij  roeiden naar  een  fmal  zandig  flrand,  op  
 ,,  w e lk ,  gelijk  ook  op  de nabuurige  rotfen,  eene  
 ,,  groote  menigte  inboorlingen  vergaderd  was,  
 „   kwamen  ten  anker  op  omtrent  drie  honderd  
 ,,  “voeten  afftands  van  het  rif,  dat  omtrent  zoo  
 „   verre,  o f  wat  verder,  van  het  flrand  uitfteekt.  
 „   Daar  kwamen  verfcheiden  van  de  inboorlingen  
 ,,  naar  ons  toe  zwemmen  en  bragten  ons  kokos-  
 ,,  nooten,  welken  o m  a i   en  de  inboorlingen,  
 „   die  wij  bij  ons  in  de  floep hadden,  ons verlan-  
 j,  gen van  te  landen  te  kennen  gaven;  maar  hun-  
 „   ne  aandacht  wierd,  eene  wijl  tijds,  bezig  ge-  
 „   houden  door  den  hond,  die  van  het  fchip  en 
 99  zoo 
 „   zoo  even  aan  land  was  gebragt,  rondom  wel-  
 „   ken  zij  met  groote  drift  zaamenfchoolden.  
 „   Kort  daarop  kwamen  ’er  twee  kanos  van iand,  
 „   en,  om  de  eilanderen  grooter  vertrouwen  in-  
 „   teboezemen,  beflooten  wij  zonder  wapenen  
 „   aan  wal  te  gaan  en  de  kans  te  waagen  van wel  
 „   o f kwalijk  behandeld  te  zullen  worden. 
 „   De  Heer  b u r n e y ,  de  eerfle  Luitenant  
 „   van  de  Ontdekking  en  ik  voeren  in  de  eene  ka-  
 ,,  no,  een  weinig  voor  de  andere,  en  onze  loot-  
 „   fen,  de  beweeging  van  de  golven  oplettend  
 „   waarneemende,  landden  ons  behouden  op  het  
 „   rif.  Wij  wierden  elk  door eenen  eilander  aatH  
 ,,  gevat,  baarblijklijk  met  oogmerk  om  ons  in  
 „   het  gaan  over  de  puntige  klippen  naar  het  
 „   flrand  te  onderrteunen,~  daar  ons  verfcheiden  
 „   andere  te  gemoet  kwamen,  die  groene  takken  
 „•  van  eene  foort  van Mimofa  in  de  handen  hiel-  
 „   den  en  ons  verwellekoomden  met  hunne  neus-  
 „   zen  tegens  de  onze  te  drukken. 
 ,  „   Wij  wierden  door  onze  gidlèn van  het  flrand  
 „   geleid  onder  eenen  grooten  toevloed  van  vo lk ,  
 „   dat  met  eene  zeer  gretige  nieuwsgierigheid  
 „   zaamenvloeide  om  ons  te  zien,  en  dat  ons zou-  
 „   de  belet  hebben  verder  voorttegaan,  zoo  niet  
 ,,  enige  mannen,  die  met  eaig  gezag  fcheenen  
 „   bekleed  te  zijn,  in  het  honderd  (lagen  hadden  
 „   uitgedeeld,  om  hen  aftekeeren.  Wij  wierden  
 „v e rvo lg en s   door  eene  laan  van  kokos-palmen 
 '  (Tpa 
 9»